ECLI:NL:RBNHO:2020:3163
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep inzake WOB-verzoek
Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.F.M. Groot Kormelink, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had op 18 december 2019 digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar WOB-verzoek, dat op 13 september 2019 was ingediend. De minister had de beslistermijn op 8 oktober 2019 met vier weken verdaagd, maar op 2 januari 2020 werd alsnog een beslissing genomen waarbij de opgevraagde documenten openbaar werden gemaakt. Eiseres trok haar beroep op 31 januari 2020 in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat de minister tegemoet is gekomen aan eiseres. Eiseres heeft tegelijkertijd met de intrekking van het beroep verzocht om de minister in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar deze heeft niet gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat op grond van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand, die door een derde beroepsmatig zijn verleend, voor vergoeding in aanmerking komen. De totale kosten zijn vastgesteld op € 262,50, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- dient eveneens te worden vergoed door de minister. De rechtbank heeft de minister dan ook veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.