ECLI:NL:RBNHO:2020:3163

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
HAA 19/5629
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van proceskosten na intrekking van beroep inzake WOB-verzoek

Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.F.M. Groot Kormelink, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had op 18 december 2019 digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar WOB-verzoek, dat op 13 september 2019 was ingediend. De minister had de beslistermijn op 8 oktober 2019 met vier weken verdaagd, maar op 2 januari 2020 werd alsnog een beslissing genomen waarbij de opgevraagde documenten openbaar werden gemaakt. Eiseres trok haar beroep op 31 januari 2020 in en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat de minister tegemoet is gekomen aan eiseres. Eiseres heeft tegelijkertijd met de intrekking van het beroep verzocht om de minister in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar deze heeft niet gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat op grond van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand, die door een derde beroepsmatig zijn verleend, voor vergoeding in aanmerking komen. De totale kosten zijn vastgesteld op € 262,50, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- dient eveneens te worden vergoed door de minister. De rechtbank heeft de minister dan ook veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: M.F.M. Groot Kormelink ),

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 18 december 2019 digitaal beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing inzake haar WOB-verzoek van 13 september 2019, door verweerder ontvangen op 17 september 2019.
Verweerder heeft bij brief van 8 oktober 2019 op grond van artikel 6 van de WOB de beslistermijn met 4 weken verdaagd tot 12 november 2019.
Verweerder heeft bij brief van 2 januari 2020 alsnog een beslissing inzake eiseres haar WOB-verzoek genomen waarin besloten is dat verweerder de door eiseres opgevraagde documenten openbaar maakt.
Eiseres heeft het beroep op 31 januari 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 31 januari 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 262,50 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrag van € 345,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.