ECLI:NL:RBNHO:2020:3032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2587
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-aanvraag en de toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar WIA-aanvraag. Eiseres, die eerder werkzaam was bij [bedrijf 1] en later bij [bedrijf 2], had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen na uitval door ziekte. Het UWV weigerde haar echter een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres voerde aan dat de medische keuringen inconsistent waren en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar lichamelijke en psychische beperkingen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om tot zijn conclusies te komen. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen van eiseres correct waren weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) en dat de door het UWV geduide functies medisch geschikt waren voor haar. Eiseres had ook betoogd dat het UWV buitenwettelijk begunstigend beleid had toegepast, wat niet meer gold, en dat dit beleid niet gepubliceerd hoefde te worden. De rechtbank oordeelde dat de beleidswijziging geen gevolgen had voor de beoordeling van de WIA-aanvraag. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.H.J. aan de Stegge),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Ait Moha)

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres met ingang van 4 december 2018 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres was van 1980 tot augustus 2015 werkzaam bij [bedrijf 1] , voor 22,99 uur per week (met een uurloon van € 21,28). Aansluitend heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen. In augustus 2016 is eiseres op detacheringsbasis gaan werken bij [bedrijf 2] , als ‘acceptant creditcard’, voor 31,61 uur per week (met een uurloon van € 14,95). Op 6 december 2016 is eiseres wegens ziekte uitgevallen. Vanaf 1 januari 2017 ontvangt zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft verweerder als maatgevende arbeid het werk van eiseres bij [bedrijf 1] gehanteerd.
1.2
Eiseres is in het kader van haar WIA-aanvraag gezien door de verzekeringsarts op het spreekuur van 25 september 2018. De verzekeringsarts heeft een functionelemogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op basis daarvan heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres berekend op minder dan 35%.
1.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML bijgesteld
.De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de aangepaste FML ook op minder dan 35% berekend. Wel heeft hij twee van de eerder geduide functies laten vervallen.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat er een groot verschil te zien is in de medische keuringen door verweerder. De beoordeling in het kader van het verstrijken van het eerste jaar van de ZW en de beoordeling in het kader van de WIA-aanvraag lopen uiteen, terwijl de medische toestand van eiseres niet wezenlijk gewijzigd is. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het medisch onderzoek (in bezwaar) onvolledig is geweest, omdat er geen volledig lichamelijk onderzoek is verricht en evenmin medische informatie uit de behandelend sector is opgevraagd. Dit had volgens eiseres wel gemoeten, omdat zij heeft gesteld dat haar lichamelijke en psychische gesteldheid aanleiding is te veronderstellen dat daaruit lichamelijke beperkingen voortvloeien. Eiseres heeft ook aangevoerd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de expertise die zij in de bezwaarfase heeft laten verrichten door verzekeringsarts M. de Winter. Verder stelt eiseres dat ten onrechte de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet in de beoordeling door de verzekeringsarts is meegenomen.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast, waardoor er geen verschil meer bestaat tussen de beperkingen die zijn aangenomen bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling en de WIA-beoordeling, behalve op het punt van de urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen noodzaak gezien medische informatie op te vragen, omdat er voldoende informatie beschikbaar was. Verweerder heeft verder toegelicht dat er in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling nog wel een urenbeperking aan de orde was vanwege de toen aanwezige recidiverende depressie en om eiseres aan haar herstel te laten werken. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling ten onrechte het oude, buitenwettelijk begunstigend, beleid is gehanteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, ook gelet op het dagverhaal van eiseres, geen noodzaak gezien om naast de beperkingen op de rubrieken 1 tot en met 5 van de FML nog een urenbeperking aan te nemen.
4.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en aansluitend medisch onderzoek verricht. De rechtbank merkt hierbij op dat afhankelijk van de klachten en de reeds beschikbare medische informatie de verzekeringsarts afweegt of en zo ja welk lichamelijk onderzoek verricht moet worden. Dat kan ertoe leiden dat het niet noodzakelijk is een volledig lichamelijk onderzoek te verrichten. Vaststaat dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek heeft verricht waarvan in de rapportage verslag is gedaan. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van eiseres iets heeft gemist, is niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank eveneens in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de expertise van de door eiseres in bezwaar ingeschakelde verzekeringsarts De Winter in de beoordeling heeft betrokken.
4.2
De rechtbank ziet vervolgens geen aanleiding voor het oordeel dat de medische conclusies onjuist zijn. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen heeft toegevoegd of aangescherpt zodat beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de rubrieken 1, persoonlijk functioneren (voorspelbare werksituatie, geen veelvuldige storingen, geen veelvuldige deadlines / productiepieken, geen hoog handelingstempo, geen verhoogd persoonlijk risico), 2, sociaal functioneren (emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken, weinig rechtstreeks contact met klanten / patiënten, geen leidinggevende aspecten), 4, dynamische handelingen (tillen / dragen, frequent zware lasten hanteren, klimmen), en 6, werktijden (niet ’s nachts). Er is dan ook rekening gehouden met de psychische en fysieke aandoeningen van eiseres. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er voor een urenbeperking geen aanleiding bestaat is, anders dan eiseres betoogt, naar het oordeel van de rechtbank overtuigend. Weliswaar is sprake van psychiatrische aandoeningen maar dat deze zodanig ernstig zijn dat een urenbeperking aangenomen zou moeten worden, is niet gebleken. Nu eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is geacht, is bovendien een beoordeling van de duurzaamheid niet aan de orde.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beperkingen juist zijn weergegeven op de FML. Daarvan uitgaande zijn de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht voor eiseres geschikt te achten.
6. Eiseres heeft ook aangevoerd dat voor de maatman uitgegaan moet worden van de maatman zoals die is gehanteerd bij de eerstejaarsziektewetbeoordeling van eiseres, namelijk haar werk bij [bedrijf 1] . Eiseres heeft daarbij erop gewezen dat verweerder voor onder andere de situatie zoals die van eiseres beleid hanteerde. In dat beleid was onder meer een uitzondering opgenomen voor de situatie dat lager betaald werk in de WW-periode geaccepteerd werd, en van daaruit arbeidsongeschiktheid ontstond.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat dit buitenwettelijk begunstigend beleid was, dat sinds juli 2017 niet meer toegepast wordt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat daartoe met name is besloten, omdat het voor werkgevers tot hogere lasten leidde. Het buitenwettelijk beleid viel, zo heeft verweerder toegelicht, niet meer te verdedigen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de Wet WIA en het Schattingsbesluit de maatman de laatstverrichte arbeid voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is, en dat het maatmanloon het daarbij behorende salaris is. Dat betekent voor eiseres dat de maatman het werk bij [bedrijf 2] is. Evenmin is in geschil dat verweerder tot juli 2017 buitenwettelijk begunstigend beleid hanteerde. Dat beleid zou bij toepassing voor eiseres hebben geleid tot een andere maatman, namelijk het werk van eiseres bij [bedrijf 1] , met een hoger maatmanloon, en daarmee een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Dit beleid heeft verweerder echter verlaten. Anders dan eiseres betoogt, behoefde die beleidswijziging geen publicatie en evenmin heeft verweerder daarvoor in de plaats ander beleid hoeven formuleren, omdat sprake was van buitenwettelijk, niet gepubliceerd, beleid. Zonder buitenwettelijk begunstigend beleid vormen immers de wettelijke bepalingen de grondslag voor de besluitvorming. Dat bij de eerdere eerstejaarsziektewetbeoordeling het buitenwettelijk beleid is toegepast terwijl dat op dat moment niet meer gold, zoals verweerder in dit geval zelf ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft geen doorwerking in de beoordeling in het kader van de WIA-aanvraag. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder heeft toegezegd dat zij geen nadeel zou ondervinden van het gaan werken in arbeid met een lager salaris, zolang dat minder dan zes maanden zou duren.
10. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat er in het kader van de Wet WIA geen toezegging is gedaan dat het oude beleid nog zou worden toegepast. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat er in het kader van de WW andere regels gelden, nu in de WW een garantieregeling is opgenomen, waardoor teruggevallen kan worden op oude WW-rechten. Daarop zag de informatie die aan eiseres is gegeven en waaraan zij in deze procedure refereert.
11. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiseres de toezegging is gedaan dat bij de beoordeling in het kader van de WIA-aanvraag het oude buitenwettelijk begunstigend beleid zou worden gehanteerd en dus de maatman niet zou wijzigen als eiseres lager betaalde werkzaamheden zou gaan verrichten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 24 april 2020 gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.