ECLI:NL:RBNHO:2020:3030

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3887
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering WIA-uitkering wegens inkomsten uit hennepkwekerij met onduidelijke startdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn WIA-uitkering over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 werd herzien en een bedrag van € 9.386,02 werd teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van de eiser, die op 25 juni 2018 door de politie was ontmanteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen zelfstandige werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij, ondanks zijn verklaring dat hij niet de eigenaar was en slechts hand- en spandiensten heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden heeft geconcludeerd dat de eiser in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van de hennepkwekerij.

De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het UWV zich niet kon baseren op de meldingsrapportage van de politie voor de startdatum van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie een ontnemingsperiode van 1 november 2017 tot 25 juni 2018 heeft aangenomen, maar dat het UWV een andere periode heeft gehanteerd voor de berekening van de inkomsten. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3887

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I. Vervest),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 herzien en de te veel betaalde uitkering, € 9.386,02, van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser ontvangt vanaf 25 januari 2017 een WIA-uitkering. Daarnaast verricht hij werkzaamheden. De inkomsten daaruit worden gekort op de uitkering.
1.2
Op 25 juni 2018 is in de woning van eiser een hennepkwekerij ontmanteld. Volgens de meldingsrapportage van de politie stonden er 362 hennepplantjes, van respectievelijk 4 en 7 weken oud. Op basis van wat werd aangetroffen gaat de politie uit van twee eerdere oogsten. In de aanvulling op de melding heeft de politie verweerder meegedeeld dat de ontnemingsperiode de periode van 1 november 2017 tot 25 juni 2018 (33 weken) betreft en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend is op € 74.633,34.
1.3
Eiser heeft op 21 november 2018 ten overstaan van twee themaonderzoekers van verweerder - samengevat - verklaard dat er nog geen oogst was geweest en dat hij niet de eigenaar van de kwekerij was, maar dat hij de naam van de eigenaar niet durft te geven.
1.4
Eiser is strafrechtelijk vervolgd voor het aanwezig hebben van een hennepkwekerij en diefstal van stroom in de periode 1 februari 2018 tot 25 juni 2018.
1.5
Verweerder heeft in verband met een wijziging in eisers inkomsten de WIA-uitkering van eiser opnieuw vastgesteld en deze over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 berekend op nihil en de over die periode betaalde uitkering van eiser teruggevorderd.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht in de hennepkwekerij. Hij heeft daarbij toegelicht dat hij wel akkoord is gegaan met de inrichting van en hennepkwekerij in zijn woning, maar dat iemand anders gezorgd heeft voor de opbouw en het verzorgen van de planten. Eiser heeft er verder op gewezen dat hij geen eigen bedrijf heeft gehad en ook niet voor eigen rekening en risico een hennepkwekerij is gaan exploiteren.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden van eiser als werkzaamheden uit zelfstandige arbeid kwalificeren omdat het gaat om activiteiten die zijn aan te merken als arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht.
4. Vaststaat dat de politie op 25 juni 2018 in de woning van eiser een in bedrijf zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen en ontmanteld. Ook staat vast dat eiser van de hennepkwekerij geen melding heeft gemaakt bij verweerder. Het starten en exploiteren van een hennepkwekerij is zonder meer een activiteit die op grond van de Wet WIA gemeld moet worden aan verweerder, omdat het doel daarvan het genereren van inkomsten is. Hoewel eiser heeft gesteld dat hij niet de eigenaar was van de kwekerij en slechts hand- en spandiensten heeft verleend in de kwekerij, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiser als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht, en daarvan in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt.
5. Verder heeft eiser aangevoerd dat in de strafrechtelijke procedure de politierechter is uitgegaan van een start van de kwekerij in februari 2018 en dat verweerder daarom niet van een eerdere datum kan uitgaan. Daarbij heeft eiser erop gewezen dat de ontnemingsvordering door de politierechter is afgewezen, omdat, zo stelt eiser, de politierechter de stelling van eiser geloofde dat hij niets aan de kwekerij heeft verdiend.
6. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat volgens vaste rechtspraak mag worden uitgegaan van een andere periode dan waarvan de politierechter uitgaat. Verder heeft verweerder erop gewezen dat de bestuursrechter niet gebonden is aan een ontnemingsuitspraak in de strafrechtelijke procedure. Verweerder heeft zijn standpunt, waar het de periode van het in bedrijf zijn van de kwekerij betreft, gebaseerd op het meldingsrapport van de politie en de aanvulling daarop. Verweerder heeft daarbij verder een opbouwperiode gerekend, waardoor het startpunt van de werkzaamheden die eiser volgens verweerder heeft verricht in de hennepkwekerij uitkomt op 25 oktober 2017.
7.1
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder van het juiste bedrag aan inkomsten van eiser is uitgegaan, in het bijzonder of verweerder bij de berekeningen uit heeft kunnen gaan van de startdatum van de hennepkwekerij op 25 oktober 2017.
7.2
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen afschrift bevindt van de uitspraak van de politierechter in de strafrechtelijke procedure tegen eiser. Volgens eiser heeft de politierechter mondeling uitspraak gedaan. Er is daarom geen motivering bekend van de politierechter. Op grond van de verklaring van eiser ter zitting onder meer gebaseerd op de informatie van de advocaat die hem in de strafzaak heeft bijgestaan, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser veroordeeld is wegens het telen van hennep en diefstal van stroom vanaf 1 februari 2018. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de Officier van Justitie ook alleen de periode vanaf 1 februari 2018 tenlastegelegd heeft. Dat betekent dat de politierechter zich dus niet heeft uitgelaten over de periode tot 1 februari 2018, omdat de tenlastelegging daar geen betrekking op had. Anders dan eiser betoogt, is het niet in strijd met de onschuldpresumptie om de periode voorafgaand aan 1 februari 2018 ten grondslag te leggen aan herziening en terugvordering van de WIA-uitkering, nu daarmee geen twijfel gezaaid wordt over de juistheid van het politierechtervonnis. Dat vonnis betrof immers een andere periode. Evenmin is het in strijd met de onschuldpresumptie dat verweerder een redelijke schatting van de inkomsten maakt, ondanks dat de ontnemingsvordering in de strafrechtelijke procedure is afgewezen.
7.3
De politie heeft blijkens de rapportage de indicatie over het aantal eerdere oogsten gebaseerd op hetgeen in de woning van eiser werd aangetroffen, zoals diverse gebruikte, met aarde gevulde plantenpotten, verdroogde resten van hennepplanten, hennepresten in een droognet en een vervuilde knipschaar. Volgens de energieleverancier Liander is vanaf 9 december 2017 tot 25 juni 2018 sprake geweest van illegale stroomafname. Gelet hierop is aannemelijk dat sprake is geweest van twee eerdere oogsten. Daaraan doet niet af dat eiser heeft verklaard dat er maar één oogst geweest was. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende omdat eiser niet consequent is geweest in de verklaringen die hij hierover heeft afgelegd. Zo heeft hij tijdens het politieverhoor en ten overstaan van de themaonderzoekers verklaard dat er geen eerdere oogst was geweest.
7.4
Voor de beoordeling van de grondslag van de berekeningen van verweerder is verder van belang dat de gemiddelde kweekcyclus van een volledige oogst, zoals die ook wordt gehanteerd in de standaardberekeningen van het Functioneel Parket Afpakken (FPA, voorheen BOOM), is gebaseerd op een groei- en bloeitijd van gemiddeld negen weken en één week leegstand voor oogsten, opruimen en planten van nieuwe stekken. Gelet op de gemiddelde kweekcyclus van tien weken voor de twee eerdere oogsten, met daarbij opgeteld een voorbereidingsperiode van twee weken voor het opbouwen van de kwekerij en een kweekperiode van zeven weken van de op 25 juni 2018 aangetroffen hennepplanten, moet ervan worden uitgegaan dat 4 december 2017 de ingangsdatum is van de werkzaamheden voor de hennepkwekerij. Vaststaat dat in de meldingsrapportage de politie als ontnemingsperiode 33 weken, van 1 november 2017 tot 25 juni 2018, heeft aangenomen. De rechtbank constateert dat die periode afwijkt van de periode die op grond van de BOOM-methodiek in dit geval berekend kan worden. Waarop de politie in dit geval de periode heeft gebaseerd is niet bekend. In de meldingsrapportage en evenmin in de aanvulling daarop is geen onderbouwing van deze conclusie opgenomen. Nu verweerder ter zitting heeft bevestigd dat bij de besluitvorming uitgegaan is van de BOOM-systematiek, heeft hij zich voor wat betreft de startdatum van de kwekerij gelet op de afwijkende periode niet op de meldingsrapportage kunnen baseren. Dat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag ontbeert en voor vernietiging in aanmerking komt.
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de beroepsgrond van eiser dat sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij uitgaat van een start van de zelfstandige werkzaamheden vanaf 25 oktober 2017.
10. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een nieuwe berekening zal moeten maken uitgaande van een startdatum op 4 december 2017. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij is uitgegaan van een start van de zelfstandige werkzaamheden vanaf 25 oktober 2017;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is op 24 april 2020 gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.