In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn WIA-uitkering over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 werd herzien en een bedrag van € 9.386,02 werd teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van de eiser, die op 25 juni 2018 door de politie was ontmanteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen zelfstandige werkzaamheden heeft verricht in de hennepkwekerij, ondanks zijn verklaring dat hij niet de eigenaar was en slechts hand- en spandiensten heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden heeft geconcludeerd dat de eiser in strijd met zijn inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van de hennepkwekerij.
De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat het UWV zich niet kon baseren op de meldingsrapportage van de politie voor de startdatum van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie een ontnemingsperiode van 1 november 2017 tot 25 juni 2018 heeft aangenomen, maar dat het UWV een andere periode heeft gehanteerd voor de berekening van de inkomsten. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.050,-.