[eiser] is eigenaar en verhuurder van een perceel aan de [a-straat] [huisnummer] te [plaats] . [eiser] verhuurt de bedrijfsruimte op de begane grond van het pand sinds 2004 aan [gedaagde] , die aldaar een gelijknamig café exploiteert. Op de etage boven het café bevindt zich zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde een appartement. Beide appartementen verhuurt [eiser] eveneens aan [gedaagde] , die deze met instemming van [eiser] onderverhuurt aan derden. Op de tweede etage zijn eveneens twee appartementen gevestigd, die [eiser] aan een derde verhuurt.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de huur die [eiser] haar voor ieder appartement in rekening brengt, doorberekent aan de respectieve huurders, zonder opslag. De onderhuurders betalen aan [gedaagde] die deze bedragen rechtstreeks aan [eiser] doorbetaalt.
Vanaf 1 juli 2011 verhuurde [gedaagde] het appartement gelegen aan de [a-straat] [huisnummer] [aanduiding] [nummer] (achterzijde) - hierna te noemen: het appartement - aan [huurder] , tegen de met [eiser] overeengekomen all-in prijs van € 600,00 per maand inclusief nutsvoorzieningen.
Genoemde [huurder] heeft verschillende procedures bij de Huurcommissie geëntameerd. Bij uitspraak van 15 januari 2014 (verzonden op 29 januari 2014) heeft de Huurcommissie de huurprijs gesplitst en per 1 september 2014 vastgesteld op € 215,57 en het voorschot servicekosten op 25% daarvan, dus € 53,89 per maand. Naar aanleiding van een verzoek van 2 december 2013 van [huurder] heeft de Huurcommissie bij uitspraak van 16 april 2014 (verzonden 9 mei 2014) de geldende huurprijs van € 215,57 wegens diverse ernstige gebreken vanaf 1 september 2013 tijdelijk verlaagd tot € 81,40 per maand.
Bij vonnis van 6 mei 2015 van de kantonrechter te Haarlem heeft deze de vordering van [gedaagde] tot ontbinding van de huurovereenkomst met [huurder] , ontruiming van het gehuurde en betaling van huurachterstand afgewezen en in reconventie - kort gezegd - voor recht verklaard dat [huurder] gerechtigd is tot verrekening van de huur die zij in de periode september 2013-mei 2014 te veel betaalde.
Op 1 juni 2015 heeft [eiser] [huurder] aangeschreven tot betaling van een huurprijs van € 509,15 vanaf juli 2015 en een voorschot servicekosten van € 100,00 per maand. [huurder] is met deze verhoging van de huurprijs niet akkoord gegaan en heeft aangegeven de volgens haar geldende maandelijkse huurprijs van € 81,40 te blijven betalen.
[eiser] heeft [gedaagde] verzocht met ingang van 1 januari 2016 maandelijks een huurprijs van € 609,00 voor het betreffende, aan [huurder] onderverhuurde, appartement aan hem te betalen. [gedaagde] heeft dat geweigerd, en is voortgegaan met het direct doorbetalen aan [eiser] van de maandelijks van [huurder] aan haar betaalde huur en servicekosten, op basis van de beslissingen van de Huurcommissie en de kantonrechter.
Partijen hebben herhaaldelijk getracht een minnelijke regeling te bereiken over de kwesties met betrekking tot de huur en onderhuur van het appartement. Deels is dat gelukt.
Per 1 juli 2018 is de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende het appartement geëindigd en is [huurder] rechtstreeks gaan huren van [eiser] .
Bij brief van 17 juli 2019 heeft de Huurcommissie laten weten het door [eiser] en [gedaagde] ingediende en op 3 juni 2019 ontvangen verzoek over Melding herstel van gebreken niet in behandeling te nemen omdat een uitspraak maximaal met zes maanden terugwerkende kracht kan worden gedaan – dus per 1 januari 2019 – terwijl haar uit dossieronderzoek is gebleken dat [huurder] per laatstgenoemde datum niet meer in het appartement woont. De uitspraak zou daarom geen doel treffen. Bij brief van dezelfde datum heeft de Huurcommissie laten weten ook een van [eiser] en [gedaagde] op 3 juni 2019 ontvangen verzoek over de jaarafrekening servicekosten voor het boekjaar 2016-2017 niet in behandeling te nemen, omdat niet met de huurder is afgerekend. Bij behandeling zouden beide verzoeken niet ontvankelijk worden verklaard, aldus de Huurcommissie.