In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, [X], tegen de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, alsook tegen de verzuimboete die was opgelegd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de vereisten van een behoorlijk proces geen behandeling ter zitting vereisten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier om dit te doen. Eiser heeft geen verontschuldiging gegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, wat volgens artikel 8:41 van de Awb leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat eiser ook in verzuim is geweest met betrekking tot het ondertekenen van het beroepschrift binnen de gestelde termijn. Eiser is hierop gewezen, maar heeft ook hierop niet gereageerd.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dit weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.