ECLI:NL:RBNHO:2020:2988

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
HAA 20/176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake Wet openbaarheid van bestuur

Op 17 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk. De eiser had beroep ingesteld omdat het bestuursorgaan niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 17 mei 2019, dat betrekking had op een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken en dat het bestuursorgaan in gebreke was gebleven. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat het bestuursorgaan niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 262,50, en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan de eiser worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door rechter W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden aangetekend binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van 17 mei 2019 betreffende zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
Verweerder heeft op 27 januari 2020 op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 27 januari 2020 erkend dat de beslistermijn is verstreken. De hoorzitting van 10 juli 2019 is op verzoek van eiser verdaagd en heeft op
2 oktober 2019 plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder gebruik gemaakt van de in artikel 7:10, derde lid, van de Awb genoemde bevoegdheid, waarmee de termijn is verlengd met zes weken. De beslissing op bezwaar zal op 3 februari 2020 intern worden besproken. Vervolgens kan de beslissing op de agenda worden gezet. De behandeling in het college zal dan op 11 februari of 18 februari 2020 plaatsvinden. Zodra de beslissing op bezwaar is genomen zal verweerder een afschrift aan de rechtbank doen toekomen.
Eiser heeft op 17 mei 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 april 2019, verzonden op 12 april 2019. De rechtbank stelt vast dat er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld en dat de beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb met zes weken is verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken en dat verweerder thans nog niet op het bezwaarschrift heeft beslist.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 2 december 2019 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.