ECLI:NL:RBNHO:2020:2942

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
HAA 19_2546
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor dakkapel ongegrond verklaard

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2020, hebben eisers, de heer en mevrouw [naam], beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer. Dit besluit, genomen op 11 mei 2019, verklaarde het bezwaar van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakkapel ongegrond. Eisers stelden dat zij recht hadden op vergoeding van de kosten die zij in bezwaar hadden gemaakt, omdat het primaire besluit niet was herroepen. De rechtbank oordeelde dat het beroep zich niet richtte tegen een nieuw besluit dat op 23 oktober 2019 was genomen, omdat eisers zich met dat besluit konden verenigen. De rechtbank concludeerde dat er geen recht bestond op vergoeding van de gemaakte kosten, aangezien het primaire besluit niet was herroepen en verweerder niet verplicht was om deze kosten te vergoeden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier mr. P.C. van der Vlugt. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

de heer en mevrouw [naam] , te [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. W. Visser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer, verweerder
(gemachtigde: mr. A.A.H.M. Neijtzell de Wilde – van Eerd).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak van de woning aan de [adres] .
Bij besluit van 11 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 25 juli 2019 is het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2019 heeft verweerder, op verzoek van vergunninghouder, de omgevingsvergunning gewijzigd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Nu eisers hebben aangegeven zich geheel te kunnen verenigen met het besluit van 23 oktober 2019, is de rechtbank van oordeel dat het beroep zich niet mede richt tegen het besluit van 23 oktober 2019. Partijen hebben daarbij onvoldoende belang.
2. Omdat eisers in beroep hebben gesteld dat verweerder bij het bestreden besluit hen de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken ten onrechte niet heeft vergoed, bestaat er nog belang bij de beoordeling van de aan het besluit van 23 oktober 2019 voorafgaande besluitvorming van verweerder.
3. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. Eisers stellen dat verweerder bij het bestreden besluit het door hen gemaakte bezwaar gegrond had moeten verklaren. Verweerder heeft bij dat besluit immers onderkend dat, zoals door eisers ook is gesteld in bezwaar, voor het bouwplan niet kon worden volstaan met de bouwtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen (Wabo), maar dat ook toestemming is vereist voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Omdat het bezwaar in zoverre reeds gegrond had moeten worden verklaard, heeft verweerder niet kunnen afzien van een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, aldus eisers.
5.1
De rechtbank overweegt dat artikel 7:11 van de Awb, op herroeping van het primaire besluit na, geen formulering voorschrijft bij de beslissing op een ontvankelijk bezwaar. Verder geldt dat voor de vraag of eisers in aanmerking komen voor een vergoeding op de voet van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb niet een gegrondverklaring van het bezwaar doorslaggevend is, maar de herroeping van het in bezwaar bestreden primaire besluit en daarbij de vraag of verweerder daartoe had moeten overgaan.
Herroeping vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het primaire besluit. Daarbij geldt dat met wijziging niet slechts een verbetering van de motivering wordt bedoeld.
5.2
Het primaire besluit in de onderhavige procedure is door verweerder niet herroepen. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder daartoe ook niet gehouden. Met het in bezwaar alsnog verlenen van de toestemming bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, heeft verweerder immers ook bij het bestreden besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning beslist en het primaire besluit aldus voorzien van een nadere motivering. Van een nieuw besluit welke noopte tot het herroepen van het primaire besluit is dan ook geen sprake. Bij het oordeel betrekt de rechtbank tevens dat, nu de toestemming in bezwaar alsnog kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Wabo, de reguliere voorbereidingsprocedure op de besluitvorming van toepassing is gebleven. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.