ECLI:NL:RBNHO:2020:2940

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
HAA 20_1153
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen algemeen verbindend voorschrift

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 20 april 2020, is een beroep ingesteld door eiseres, mede namens een aantal andere personen, tegen een besluit van de regering van 23 januari 2020. Dit besluit betreft de vaststelling van protocollen voor de vaststelling van de dood op basis van circulatoire criteria en de wijziging van de citeertitel van het Besluit Hersendoodprotocol. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat het besluit inhoudt dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen een algemeen verbindend voorschrift, zoals vastgelegd in artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat het beroepschrift is ingediend door eiseres en anderen, waarvan een groot aantal buiten het arrondissement van de rechtbank woont. De rechtbank heeft besloten het beroepschrift niet door te sturen naar de relatief bevoegde rechtbanken, maar heeft het geheel aan zich gehouden om vertraging te voorkomen, gezien het verzoek van eiseres en anderen om een versnelde behandeling. De rechtbank wijst erop dat een algemeen verbindend voorschrift alleen indirect aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd, namelijk in een procedure tegen een appellabel en concreet besluit dat op basis van het algemeen verbindend voorschrift is genomen. Aangezien de amvb waartegen beroep is ingesteld nog niet in werking is getreden, is er geen concreet besluit waartegen beroep kan worden ingesteld.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat zij kennelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, en verklaart zich onbevoegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , en anderen, eiseres en anderen,

en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft, mede namens de personen genoemd in de bijlage (onderdeel A.) die van deze uitspraak onderdeel uitmaakt, beroep ingesteld tegen het besluit van de regering (de Koning en verweerder) van 23 januari 2020, houdende vaststelling bij algemene maatregel van bestuur (amvb) van de protocollen voor vaststelling van de dood op grond van circulatoire criteria en wijziging van de citeertitel van het Besluit Hersendoodprotocol naar Besluit vaststelling van de dood bij postmortale orgaandonatie. Het besluit is gepubliceerd in Staatscourant 2020, 36.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De relevante wetsartikelen zijn opgenomen in de hiervoor bedoelde bijlage (onderdeel B.).
3. Het beroepschrift is ingediend door eiseres, mede namens een groot aantal personen die woonplaats hebben buiten het arrondissement van deze rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift niet, voor zover het de personen betreft die buiten het arrondissement van deze rechtbank wonen, doorgezonden naar de op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb - relatief - bevoegde rechtbanken, maar het beroepschrift geheel aan zich gehouden. Daartoe is redengevend dat deze rechtbank op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de Awb, de behandelend rechtbank zou zijn, nu het beroepschrift als enige en dus ook als eerste is ingediend bij de rechtbank Noord-Holland en de andere – relatief – bevoegde rechtbanken het hen toegestuurde beroepschrift zouden moeten doorsturen ter behandeling aan deze rechtbank. Om vertraging in de procedure te voorkomen is van doorzending afgezien, temeer nu eiseres en anderen hebben verzocht om een versnelde behandeling van hun beroep.
4. Eiseres en anderen vragen de rechtbank de hiervoor geduide amvb te toetsen aan de Grondwet, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) alsmede aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag inzake de rechten van het kind.
5. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Awb tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift geen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is de verbindendheid of toepasbaarheid van een algemeen verbindend voorschrift (direct) te toetsen. De onderhavige amvb, die overigens nog niet in werking is getreden, betreft een dergelijk algemeen verbindend voorschrift.
6. De rechtbank volgt eiseres en anderen verder niet indien en voor zover zij betogen dat de rechtbank de amvb op dit moment wel exceptief kan toetsen. Een algemeen verbindend voorschrift kan immers alleen indirect aan de bestuursrechter worden voorgelegd, te weten in de procedure gericht tegen een appellabel en concreet besluit dat is genomen op grond van het algemeen verbindend voorschrift in kwestie. In de procedure met betrekking tot dat besluit toetst de bestuursrechter, bij wijze van exceptieve toets, het algemeen verbindend voorschrift aan zowel materiële als formele algemene rechtsbeginselen, waaronder het formele zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en laat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing of verklaart het onverbindend als het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. De amvb waartegen eiseres en anderen in geweer komen, is zoals hiervoor overwogen, nog niet in werking getreden. Van een concreet besluit dat op de amvb is gebaseerd is (nog) geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank kennelijk onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Bijlage

A. Het beroep is ingesteld door:
1. [eiseres] , te Berkhout;
2. W. Wood, te Berkhout;
3. J.A. Mollet te Oudendijk;
4. D.L. Röver, te Oosthuizen;
5. E.H.J. Vos, te Mijdrecht;
6. G.P.J. Jonkers, te Haarlem;
7. J. Huijzer, te Strijen;
8. M.A. Huijzer – Dane, te Strijen;
9. C.J.E. Boon, te Anna Paulowna;
10. H.Z. van der Pol, te Alphen aan de Rijn;
11. C. Slob, te Pijnacker;
12. A. van Nieuwkerk, te Alkmaar;
13. C.M. Worp – Wenker, te Medemblik;
14. H.C. van der Heijde, te Kapelle;
15. H. Vandyck, te Amsterdam;
16. P. Schuit, te Heerlen;
17. A. van der Braak – Dam, te Landsmeer;
18. R.H. Scholte, te Haren;
19. E.Y. ten Cate, te Halsteren;
20. A.H. Hendriks, te Berkhout;
21. P. Koopmans, te Haarlem;
22. E.A.M. Bos, te Melick;
23. H. Bruyn, te Amsterdam;
24. T. Kroone – Noor, te Berkhout;
25. H.P.M. Kroone, te Berkhout;
26. Z. Kroone, te Zwaag;
27. A. Bovenschutte, te Diepenheim;
28. A.G. van der Zee – Meijer, te Berkhout;
29. P. van den Oetelaar, te De Goorn.
B. Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:3
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,
Artikel 8:7
2 Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
Artikel 8:8
1. Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één bevoegde rechtbank beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank waarbij als eerste beroep is ingesteld. Indien gelijktijdig bij meer dan één bevoegde rechtbank als eerste beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank die als eerste wordt genoemd in artikel 1 van de Wet op de rechterlijke indeling.
2 De andere rechtbank verwijst, onderscheidenlijk de andere rechtbanken verwijzen de daar aanhangig gemaakte zaak of zaken naar de rechtbank die de zaken verder behandelt. De op de zaak of zaken betrekking hebbende stukken worden toegezonden aan de rechtbank die de zaken verder behandelt.