ECLI:NL:RBNHO:2020:2937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3766
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring voor huisvesting op basis van medische en sociale redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die met haar minderjarige zoontje bij haar moeder woont, en het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring om met voorrang in aanmerking te komen voor een huurwoning, omdat zij stelde dat de relatie met haar moeder verslechterd was en zij op korte termijn op straat zou komen te staan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag op goede gronden had afgewezen. De rechtbank verwees naar de medische verklaringen die eiseres had overgelegd, maar concludeerde dat deze onvoldoende onderbouwden dat er sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres had niet aangetoond dat zij niet meer bij haar moeder kon wonen en had ook niet voldoende gezocht naar alternatieve woningen buiten de regio Purmerend. De rechtbank oordeelde dat de gemeente zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder,

(gemachtigden: C. Kievit en K. Verlinden).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2019 heeft verweerder geweigerd aan eiseres een urgentieverklaring te verlenen.
Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres -zakelijk weergegeven- ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiseres en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor het relevante wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2. Eiseres woont met haar minderjarige zoontje bij haar moeder. Zij heeft op 29 januari 2019 een aanvraag ingediend bij verweerder ter verkrijging van een urgentieverklaring, zodat zij samen met haar zoontje met voorrang in aanmerking komt voor een huurwoning. Kort samengevat heeft zij aan haar aanvraag om voorrang ten grondslag gelegd dat de relatie met haar moeder zodanig is verslechterd dat zij niet meer onder één dak kunnen wonen en dat haar moeder eiseres en haar zoontje binnen afzienbare tijd op straat zal zetten.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres bij haar moeder woont zodat van dakloosheid geen sprake is. Zij heeft op basis van de overgelegde medische verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs geen gebruik meer kan maken van de huidige woning, zodat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Voorts heeft eiseres niet alles wat redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort gedaan om haar woonprobleem op te lossen nu zij niet op zoek is gegaan naar woningen buiten de regio Purmerend waar de woningdruk minder groot is. Verder heeft verweerder aangegeven dat niet is gebleken van een situatie waarin eiseres op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft. Tot slot komt eiseres niet in aanmerking voor verlening van een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule, aldus verweerder.
4. Eiseres is van mening dat verweerder de urgentieverklaring ten onrechte heeft geweigerd. Zij heeft een urgent huisvestingsprobleem. Eiseres en haar moeder kampen met mentale problemen en kunnen niet meer samenwonen. Zij moet van haar moeder de woning binnen afzienbare tijd verlaten. Het kan eiseres niet worden verweten dat zij onvoldoende buiten de regio Purmerend naar een huis heeft gezocht omdat dit voor haar onevenredig bezwarend is. Er bestaat een hechte band tussen haar kind en zijn grootmoeder. Haar moeder heeft een grote rol in de opvoeding van het kind. Zij is een belangrijk persoon in zijn opvoeding. De psychische stoornis van eiseres is voldoende aanleiding om haar een urgentieverklaring te verlenen op grond van medische redenen. Ten onrechte stelt verweerder dat zij haar medische toestand onvoldoende heeft onderbouwd. Tot slot doet eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule.
5.1
Ter onderbouwing van haar situatie heeft eiseres allereerst een verklaring overgelegd J. Bouman, GZ-psycholoog van Endigo van 16 juli 2018. Blijkens de verklaring is Bouman behandelaar van [moeder] ; de moeder van eiseres.
5.2
Voorts heeft eiseres een verklaring overgelegd van A. Hirschfeld, klinisch psycholoog en psychotherapeut bij Psyq d.d. 22 augustus 2018. De verklaring betreft een conclusie na intake en komt er -kort weergegeven- op neer dat er bij eiseres thuis sprake is van een spanningsvolle situatie waardoor zij last heeft van toenemende eetproblemen en depressieve klachten, welke moeilijk behandelbaar zijn als zij bij haar moeder blijft wonen. Verder is aangegeven dat de situatie zorgelijk wordt en dat eiseres zeer gebaat zou zijn bij een eigen woning. Blijkens de verklaring is deze opgesteld naar aanleiding van ‘de intake’ en is deze gedateerd 22 augustus 2018, derhalve ongeveer vijf maanden voorafgaand aan de aanvraag om urgentie en zeven maanden voor indiening van het bezwaar. Omdat de verklaring was opgesteld in het begintraject van behandeling en er sindsdien veel tijd was verstreken, heeft verweerder eiseres bij email van 17 april 2019 in de gelegenheid gesteld een verklaring te overleggen van de behandelend psycholoog over de huidige stand van zaken.
5.3
Vervolgens heeft eiseres op 16 mei 2019 een verklaring overgelegd ondertekend door S. van Lieshout, psycholoog bij PsyQ. Ook staat onderaan deze verklaring de naam van Hirschfeld maar zij heeft de verklaring niet medeondertekend. De verklaring is gedateerd 16 mei 2018 (vermoedelijk is bedoeld 2019). In de verklaring welke redactioneel grotendeels overeenkomt met de hiervoor beschreven verklaring van 22 augustus 2018 staat het volgende:
‘Geachte heer, mevrouw,
Hierbij vraag ik aandacht voor de situatie die is ontstaan bij bovenstaande mevrouw, welke heeft geleid tot dusdanige verergering van haar toestandsbeeld dat er een zorgwekkende situatie is ontstaan. Ik denk dat mevrouw en haar zoontje dringend behoefte hebben aan een eigen woonplek. Sinds enkele maanden is bij deze instelling bovenstaande mevrouw heraangemeld. Onze conclusie na intake: Patiënte is een 27-jarige jonge vrouw, moeder van een zoontje van 3, die zich heraanmeldt in verband met stemmingsklachten, vermoeidheid, spanningen thuis, en eetproblemen. De eetproblemen zijn er al vanaf haar 16e, toen ze in verband met Anorexia en Boulimia diverse klinische opnames heeft gehad. Het ging wat beter, recentelijk kwamen de klachten terug en staan nu op de voorgrond. Er lijkt een verband te zijn met een eerdere omgangsregeling van patiëntes zoontje met haar ex-man. Deze man heeft haar ernstig mishandeld, ook haar moeder is mishandeld, waardoor patiënte met haar moeder naar een ander deel van het land is verhuisd. De moeder van patiënte lijkt uit de beschrijving ook getraumatiseerd te zijn. Patiënte en moeder wonen nu onder 1 dak, maar botsen veel wat voor veel spanningen zorgt en de leefsituatie voor beiden zeer stressvol maakt. Deze spanningen thuis zorgen voor toenemende eetproblemen, en depressieve klachten, welke moeilijk behandelbaar zijn als mevrouw blijft wonen in dezelfde situatie als nu. Patiënte is voor haar eetklachten doorverwezen naar Novarum, waar zij op korte termijn op intake zal worden uitgenodigd. Zij zal beter van behandeling profiteren in een andere woonsituatie. Patiënte en haar zoontje zouden zeer gebaat zijn bij een eigen woning.
Met vriendelijke groet,
S. van Lieshout
Psycholoog
Mw A Hirschfeld
Klinisch psycholoog, psychotherapeut’
5.4
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat met de overgelegde verklaringen geen goed beeld is gegeven van de huidige medische situatie van eiseres. De verklaring van Bouman ziet niet op eiseres maar op haar moeder en kan derhalve niet dienen als onderbouwing van de problematiek van eiseres. De verklaring van Hirschfeld van 22 augustus 2018 was opgesteld naar aanleiding van een intake en ten tijde van het primaire en het bestreden besluit gedateerd. De door verweerder opgevraagde, aanvullende verklaring van 16 mei 2018 (er van uitgaande dat deze op 16 mei 2019 is opgesteld) is eveneens opgesteld naar aanleiding van een intake nadat eiseres kennelijk enige maanden daarvoor opnieuw was aangemeld. Zoals reeds aangegeven, sluit de redactie van deze verklaring grotendeels aan op de eerdere verklaring van 22 augustus 2018. Deze verklaring roept vragen op nu daarin enerzijds nogal stellig wordt aangegeven dat eiseres en haar zoontje zeer gebaat zouden zijn bij een eigen woning maar anderzijds stelt de opsteller daarvan dat zij
denktdat eiseres en haar zoontje dringend behoefte hebben aan een eigen woonplek.
5.5
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op basis van deze verklaringen in redelijkheid niet hoeven aannemen dat er sprake is van een urgent huisvestingsprobleem in de zin van artikel 2.6.5, eerste lid aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening gemeente Purmerend 2018 (hierna: de Huisvestingsverordening). Dat de moeder binnen afzienbare tijd eiseres en haar kind op straat zal zetten, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Een eerder door de moeder gesteld ultimatum is ook zonder gevolgen verstreken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de moeder van eiseres naar zitting zou komen. Zij zou dan -zo heeft de rechtbank de gemachtigde begrepen-verklaren over de slechte verstandhouding tussen haar en eiseres en dat eiseres ook op korte termijn de woning zal moeten verlaten. De moeder heeft evenwel op het laatste moment afgezegd omdat zij het niet aan kon om ter zitting te verschijnen, aldus de gemachtigde van eiseres. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen nu er sinds het indienen van het beroep een half jaar is verstreken zodat er voldoende tijd is geweest voor het indienen van een door de moeder opgestelde schriftelijke verklaring.
5.6
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres het huisvestings-probleem redelijkerwijs kon voorkomen of redelijkerwijs op een andere wijze kon oplossen, zodat de in artikel 2.6.5, eerste lid aanhef en onder c van de Huisvestingsverordening opgenomen weigeringsgrond ook van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen nu eiseres blijkens de stukken niet tot nauwelijks heeft gereageerd op woningen buiten de regio Purmerend. Dat eiseres het wenselijk acht om in de buurt van haar moeder te wonen gelet op de goede relatie tussen haar moeder en haar zoontje en dat een verandering van school voor haar zoontje niet wenselijk is, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. Evenwel heeft verweerder daarin geen aanleiding hoeven zien om de weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid aanhef en onder c voornoemd niet aan eiseres tegen te werpen nu eiseres niet met (medische) stukken heeft onderbouwd waarom zij (om de door haar genoemde redenen) zich niet buiten de regio Purmerend zou kunnen vestigen.
5.7
Tussenconclusie is derhalve dat verweerder op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in redelijkheid de algemene weigeringsgronden neergelegd in artikel 2.6.5, eerste lid aanhef en onder b en c van de Huisvestingsverordening aan eiseres heeft mogen tegenwerpen. Gelet op deze imperatieve weigeringsgronden kan de stelling dat eiseres op grond van medische of sociale redenen in aanmerking komt voor een urgentieverklaring onbesproken blijven.
5.8
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van artikel 2.6.11, eerste lid aanhef en onder a en b, van de Huisvestingsverordening (de hardheidsclausule). Er is immers sprake van voorziene omstandigheden nu de in artikel 2.6.5, eerste lid aanhef en onder b en c, van de Huisvestingsverordening genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Deze algemene weigeringsgronden kunnen worden aangemerkt als voorziene omstandigheden in de zin van artikel 2.6.11, eerste lid aanhef en onder b, voornoemd. Gelet op het cumulatieve karakter van de in voornoemd artikel 2.6.11 genoemde voorwaarden kon verweerder de vraag of er sprake is van een schrijnende situatie onbesproken laten.
5.9
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. Deze uitspraak is gedaan 20 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.