ECLI:NL:RBNHO:2020:2936

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4053
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot weigering van toegangsontheffing voor voetgangersgebied in Haarlem

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een pand in Haarlem, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, waarin hun aanvraag voor een toegangsontheffing voor het autoluwe voetgangersgebied werd afgewezen. Het college had eerder een ontheffing verleend, maar besloot later om het oorspronkelijke weigeringsbesluit in stand te laten. De eisers zijn van mening dat niet alleen zij, maar ook hun rechtsopvolgers onbeperkt toegang tot het gebied moeten hebben. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eisers niet betrekking heeft op het verleningsbesluit, maar op een nog vast te stellen uitsterfbeleid, dat geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Hierdoor verklaart de rechtbank het beroep van eisers niet-ontvankelijk, omdat zij geen belang hebben bij de beoordeling van het weigeringsbesluit. De rechtbank wijst erop dat de waardevermindering van het pand niet het gevolg is van het verleningsbesluit en dat de eisers enkel recht hebben op toegang tot het voetgangersgebied tussen 06.00 en 11.00 uur. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus op 20 april 2020, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder,

(gemachtigde: M. Eijkelboom-van de Geyn).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 heeft verweerder besloten de aanvraag van eisers om toegangsontheffing voor de voetgangersstraten in de binnenstad af te wijzen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juli 2019 heeft verweerder ontheffing verleend door middel van het verstrekken van een toegangspas waarmee de beweegbare palen kunnen worden bediend.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten het besluit van 14 mei 2019 in stand te laten. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en overige zaken.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. [eiser 1] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zij werd vergezeld door collega [naam] .

Overwegingen

1. Eisers zijn eigenaar van het pand aan de [locatie 1] met werkplaats/opslag, waarvan de toegang zich bevindt aan de [locatie 2] . Verweerder heeft besloten het autoluwe voetgangersgebied van het centrum van Haarlem uit te breiden waardoor de werkplaats/ opslag is komen te liggen binnen het autoluwe voetgangersgebied. Dit voetgangersgebied is opengesteld voor bevoorradingsactiviteiten tussen 06.00 uur en 11.00 uur. Omdat eisers ook buiten deze venstertijden met de auto bij hun werkplaats willen kunnen komen, hebben zij een toegangspas aangevraagd waarmee zij 24/7 bij de werkplaats en opslag kunnen.
2. Verweerder heeft bij het besluit van 14 mei 2019 (het weigeringsbesluit) besloten geen ontheffing van het toegangsverbod te verlenen om buiten de venstertijden het kernwinkel-gebied in te rijden. Hangende bezwaar heeft hij alsnog bij besluit van 25 juli 2019 (het verleningsbesluit) een toegangspas verstrekt waarmee eisers onbeperkt toegang hebben tot het autoluwe voetgangersgebied. Verweerder heeft de ontheffing alsnog verleend op basis van een nog vast te stellen overgangsregeling voor eigenaren van opslagruimten/ werkplaatsen gelegen binnen het voetgangersgebied. Kern van deze nog vast te stellen overgangsregeling zal zijn dat eisers als eigenaren van een pand gelegen in de uitbreiding van het autoluwe voetgangersgebied van het centrum van Haarlem in aanmerking komen voor een toegangspas waarmee zij te allen tijde het gebied in kunnen rijden met hun auto. Indien zij op enig moment hun pand zullen verkopen, zal hun rechtsopvolger evenwel uitsluitend tussen 06.00 uur en 11.00 uur het gebied binnen kunnen rijden.
3. Eisers vinden dat niet alleen zij maar bij eventuele verkoop ook hun rechtsopvolger(s) onbeperkt toegang moet(en) kunnen hebben tot de werkplaats/opslag aan de [locatie 2] . Hun makelaar heeft de waardevermindering van het pand als gevolg van de uitsterfregeling geschat op € 63.000,--. Door de opgelegde beperking lijden zij schade.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt: Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 8:1 van de Awb luidt: Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling voor de verlening van ontheffingen tot toegang tot voetgangersgebieden in Haarlem (hierna: de Regeling) luidt: Het voetgangersgebied is opengesteld voor bevoorradingsactiviteiten tussen 06:00 uur en 11:00 uur.
Artikel 3, tweede lid, van de Regeling luidt: Buiten de tijden in lid 1 wordt het voetgangersgebied dagelijks met fysieke middelen afgesloten voor motorvoertuigen.
Artikel 4, eerste lid van de Regeling luidt: Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing van de verkeerstekens in het voetgangersgebied verlenen aan belanghebbenden genoemd in bijlage 2.
Artikel 8 van de Regeling luidt: Het college van burgemeester en wethouders kunnen van deze regeling afwijken, voorzover toepassing leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder hangende het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 14 mei 2019 een tweede primair besluit heeft genomen. Dit tweede primaire besluit van 25 juli 2019 is een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat het bezwaar niet alleen is gericht tegen het weigeringsbesluit van 14 mei 2019 maar ook tegen het verleningsbesluit van 25 juli 2019. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op het bezwaar van eisers dat een eventueel opvolgend eigenaar van de werkplaats niet in aanmerking komt voor een toegangspas. Nadat verweerder dit tegen het verleningsbesluit gericht inhoudelijk bezwaar in het bestreden besluit had besproken, heeft hij vervolgens besloten het weigeringsbesluit van 14 mei 2019 in stand te laten.
6.2
Gelet op hetgeen is aangevoerd, lijkt het beroep van eisers zich uitsluitend te richten tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar voor zover gericht tegen het verleningsbesluit. Tegen het weigeringsbesluit van 14 mei 2019 is het beroep in ieder geval sowieso niet gericht.
6.3
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit aldus dat verweerder bedoeld heeft het bezwaar voor zover gericht tegen het weigeringsbesluit niet ontvankelijk te verklaren omdat eisers bij de beoordeling daarvan geen belang meer hebben. Het gaat eisers immers enkel om het feit dat hun eventuele rechtsopvolgers ook een toegangspas zullen krijgen waarmee zij onbeperkt het autoluwe gebied in kunnen rijden. Anders gezegd; het gaat hen om de reikwijdte van het verleningsbesluit. Verder begrijpt de rechtbank het bestreden besluit aldus dat verweerder bedoeld heeft het bezwaar tegen het verleningsbesluit ongegrond te verklaren. Dat verweerder bedoeld heeft in vorenbedoelde zin te besluiten, komt genoegzaam naar voren uit de gegeven motivering van het bestreden besluit. Hierdoor zijn eisers niet in hun belangen geschaad.
7.1
Geen onderwerp van debat is dat de werkplaats en opslag is gelegen binnen het autovrij gebied. Voorts is geen onderwerp van debat dat eisers niet in aanmerking komen voor een ontheffing op grond van de Regeling nu zij niet behoren tot de in bijlage 2 opgesomde categorieën belanghebbenden waaraan op grond van artikel 4, eerste lid, van de Regeling een ontheffing kan worden verleend. Dat betekent dat eisers op grond van de Regeling enkel recht hebben op toegang tussen 06.00 uur en 11.00 uur wanneer het voetgangersgebied is opengesteld voor bevoorradingsactiviteiten.
7.2
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 juli 2019 de ontheffing verleend op grond van artikel 8 van de Regeling, de hardheidsclausule. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij -naar aanleiding van ontvangen signalen van eigenaren van werkplaatsen in het gebied waarop de gebiedsuitbreiding ziet die van het ene op het andere moment niet meer onbeperkt bij hun opslag konden komen- vooruitlopend op een nog vast te stellen overgangsregeling heeft besloten aan deze groep alsnog een toegangspas te verlenen. Het is de verwachting dat het toegangsbeleid op korte termijn zal worden vastgesteld, zo heeft de rechtbank de gemachtigde van verweerder ter zitting begrepen. Deze nog vast te stellen overgangsregeling betreft een uitsterfregeling. Indien eisers op enig moment de opslag/werkplaats zouden verkopen dan wordt aan de opvolgend eigenaar geen toegangspas meer verstrekt. De nieuwe eigenaar zal op dezelfde wijze worden behandeld als eigenaren van werk- en opslagruimten gelegen in het centrumgebied zoals dat was aangewezen voor de gebiedsuitbreiding en hij/zij zal alleen toegang hebben met de auto tussen 06.00 uur en 11.00 uur. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat eigenaren (en huurders) van werkplaatsen en opslagruimten in het bestaande voetgangersgebied reeds jaren niet in aanmerking komen voor een ontheffing. Indien deze groep ook standaard recht zou hebben op een ontheffing, zou dit leiden tot een uitbreiding van de groep rechthebbenden op een toegangspas. Hierom is gekozen voor een uitsterfregeling waarbij de ontheffing geldig is tot het moment dat de eigenaar de opslag/werkplaats verkoopt, aldus verweerder.
7.3
De beroepsgrond van eisers zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 3 komt er in wezen op neer dat zij het oneens zijn met het hiervoor beschreven uitsterfbeleid. Deze nog vast te stellen overgangsregeling maakt evenwel geen onderdeel uit van het verleningsbesluit. Datzelfde geldt voor de bestendige gedragslijn (daarmee wordt bedoeld het nog niet vastgestelde uitsterfbeleid) welke verweerder nu nog hanteert. De (toekomstige) weigering om aan de rechtsopvolger van eisers een ontheffing te verlenen, is dan ook geen rechtsreeks gevolg van het thans bestreden verleningsbesluit. Het zal gebaseerd zijn op het vast te stellen uitsterfbeleid. De (gestelde) waardevermindering van de werkplaats/opslag -wat daar verder ook van zij- wordt ook niet veroorzaakt door het verleningsbesluit en is geen aspect dat aan de orde kan komen in deze procedure.
7.6
Gelet op het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende alleen tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Nu de beroepsgrond geen betrekking heeft op een onderdeel van het verleningsbesluit, ziet de rechtbank geen andere weg dan het beroep van eisers niet-ontvankelijk te verklaren.
7.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.