ECLI:NL:RBNHO:2020:2926
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen BPM-aangifte en bezwaartermijn
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2020, staat de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres, [X] B.V., tegen de BPM-aangifte centraal. Eiseres had op 23 februari 2018 aangifte gedaan voor de BPM van een te betalen bedrag van € 595 voor de registratie van een Saab 9-3 Sport Estate. Dit bedrag werd op 6 maart 2018 voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, ontving op 22 mei 2018 het bezwaar van eiseres, maar verklaarde dit bij uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2018 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiseres ging hiertegen in beroep, maar haar beroep werd op 29 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Na gegrondverklaring van het verzet van eiseres op 1 april 2019, werd het onderzoek hervat.
De rechtbank oordeelt dat de bezwaartermijn is aangevangen op 7 maart 2018 en geëindigd op 17 april 2018. Aangezien het bezwaarschrift pas op 22 mei 2018 werd ontvangen, was het niet tijdig ingediend. Eiseres betoogde dat zij niet op de hoogte was van de datum van voldoening en dat zij niet in verzuim was. De rechtbank oordeelt echter dat het aan eiseres was om navraag te doen over de voldoening. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Daarnaast wordt opgemerkt dat verweerder een verslag van een hoorgesprek met de gemachtigde van eiseres heeft overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres de mogelijkheid om gehoord te worden niet heeft benut. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding en rentevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van E.H. Mazel, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.