ECLI:NL:RBNHO:2020:2925
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen BPM-aangifte en bezwaartermijn
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres, [X] B.V., tegen de betaling van de BPM voor een voertuig. Eiseres had op 14 maart 2018 aangifte gedaan voor een te betalen bedrag van € 2.408, dat op 26 maart 2018 is voldaan. Op 22 mei 2018 ontving de inspecteur van de Belastingdienst het bezwaar van eiseres, maar verklaarde dit bij uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2018 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiseres ging in beroep, maar dit beroep werd op 29 november 2018 eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Na gegrondverklaring van het verzet van eiseres op 1 april 2019, werd het onderzoek hervat.
De rechtbank heeft op 20 april 2020 geoordeeld dat de bezwaartermijn voor eiseres is aangevangen op 27 maart 2018 en geëindigd op 7 mei 2018. Aangezien het bezwaarschrift pas op 22 mei 2018 is ontvangen, is het niet tijdig ingediend. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de datum van voldoening, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidt tot verschoonbaarheid. Eiseres had zelf navraag moeten doen bij de verantwoordelijke voor de voldoening. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Daarnaast werd de stelling van eiseres dat zij niet gehoord had mogen worden zonder een hoorgesprek, verworpen. De rechtbank stelde vast dat er wel degelijk een hoorgesprek had plaatsgevonden op 10 juli 2018, waar eiseres vertegenwoordigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van griffier E.H. Mazel.