ECLI:NL:RBNHO:2020:286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4495
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan natuurgenezer wegens onbevoegd gebruik van de titel natuurarts in strijd met de Wet BIG

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een natuurgenezer, eiser, en de Minister voor Medische Zorg, verweerder. Eiser had een boete van € 3.350,- opgelegd gekregen omdat hij zich in strijd met de Wet BIG als natuurarts presenteerde, terwijl hij niet als arts geregistreerd stond in het BIG-register. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiser ging vervolgens in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de titel 'natuurarts' voerde, wat volgens de Wet BIG alleen is toegestaan voor geregistreerde artsen. Eiser stelde dat hij de enige echte natuurarts van Nederland was en dat hij de titel voor het leven had gekregen. Hij voerde aan dat hij door verschillende gezagsdragers was erkend en dat de boete niet in het belang van de gezondheidszorg was. De rechtbank oordeelde echter dat de Wet BIG eenduidig is en dat het voeren van de titel 'arts' voorbehouden is aan geregistreerde artsen. Eiser was niet geregistreerd, waardoor hij de titel niet mocht voeren.

De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een lagere boete zouden moeten leiden. Eiser had al eerder waarschuwingen ontvangen over het gebruik van de titel en was zich bewust van de overtreding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de besluitvorming van verweerder niet onrechtmatig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4495

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder

(gemachtigden: mr. A.W. de Haan en mr. G.R. van Wette).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser in het kader van de uitvoering van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) een boete opgelegd van € 3.350,- vanwege het onbevoegd voeren van de titel (natuur-)arts. Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder bij besluit van 11 september 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan.
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2019 op zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, samen met zijn zoon en echtgenote. Eiser heeft zich ter zitting laten bijstaan door zijn tolk [tolk] (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op het op 30 november 2017 opgemaakte boeterapport. Daarin is - kort samengevat - opgenomen dat;
  • eiser bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staat als natuurarts, dat zijn linkedin-profiel vermeld dat hij physician is en dat eiser op de websites
  • eiser er bij brief van 9 december 2017 op is gewezen dat hij het gebruik van de titel ‘arts’ of een daarop gelijkende benaming dient te staken;
  • uit onderzoek is gebleken dat eiser dit niet heeft gedaan. Eiser is blijven corresponderen als dr. [eiser] , natuurarts, en eiser staat nog steeds als natuurarts vermeld op de site van Linkedin en op bovengenoemde websites. Daarbij is gebleken dat eiser zelf voor genoemde registraties heeft gezorgd;
  • eiser niet als arts staat ingeschreven in het BIG-register;
  • eiser daarom in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG de titel van natuurarts, physician en dokter voert.
1.2
Bij brief van 19 december 2017 heeft verweerder eiser naar aanleiding van het opgemaakte boeterapport in kennis gesteld van het voornemen om hem een boete op te leggen van € 3.350,-.
1.3
Eiser heeft zijn zienswijze daarover op 22 januari 2018 aan verweerder kenbaar gemaakt.
1.4
Verweerder heeft in eisers zienswijze geen aanleiding gezien om af te zien van de voorgenomen boeteoplegging. Hij heeft daarom een boete aan eiser opgelegd en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder - kort samengevat - overwogen dat met de invoering van de Wet BIG een stelsel van titelbescherming is geïntroduceerd waarbij het voeren van een beschermde titel is voorbehouden aan bepaalde groepen van deskundigen. Er zijn daartoe registers ingesteld waarin degenen die aanspraak willen maken op titelbescherming zich kunnen doen inschrijven. Het recht op het voeren van de titel ontstaat door inschrijving in het desbetreffende register. Het mogen voeren van een beschermde beroepstitel of daarop gelijkende benaming, waarmee de betrokkene zich aandient als gekwalificeerde arts, is voorbehouden aan degene die als zodanig is ingeschreven.
Volgens verweerder staat eiser niet ingeschreven in een BIG-register, zodat eiser niet bevoegd is om de titel (natuur-)arts, physician of dokter te voeren. Daarom is sprake van een overtreding van de Wet BIG. Verweerder stelt daarom bevoegd te zijn een boete op te leggen en heeft dat ook gedaan.
Hij heeft daarbij overwogen dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de begane overtreding (eiser wist dat hij zonder BIG-registratie geen door de Wet BIG beschermde titel mocht voeren, maar is de titel blijven voeren) en dat niet gebleken is van een bijzondere reden waarom eiser de overtreding heeft begaan.
Volgens verweerder zijn er strafverzwarende omstandigheden, omdat de overtreding door publicatie op websites een groot bereik had en omdat eiser is blijven volharden in het gebruik van de beschermde titel ‘arts’, ‘physician’ en ‘dokter’, terwijl hij er meermalen op is gewezen dat dit in strijd was met de Wet BIG. Volgens verweerder zijn er ook geen omstandigheden bekend die moeten leiden tot matiging van de boete. Verweerder heeft daarom conform zijn beleid een boete opgelegd ter hoogte van 100% van het normbedrag van € 3.350,-. Daarbij heeft verweerder een schadevergoeding van € 80,- aan eiser toegekend, in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar. Voor het overige heeft verweerder eisers verzoek om toekenning van een schadevergoeding afgewezen.
2.1
In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij de titel natuurarts mag voeren, omdat hij de enige echte en meest deskundige natuurarts is van Nederland.
Eiser erkent dat hij niet het universitaire artsenexamen in de reguliere geneeskunst heeft afgelegd, maar stelt dat hem als enige die dat examen niet heeft afgelegd de bevoegdheid is gegeven om wel de geneeskunst uit te oefenen. Eiser heeft de titel natuurarts voor het leven gekregen, zo stelt hij. Eiser stelt als natuurarts te zijn erkend door onder meer het Ministerie van Justitie, het hoofd van de plaatselijke politie (Vreemdelingendienst [plaats] ), de Koning/Koningin, de Minister President, enzovoorts. Daarbij heeft eiser gesteld dat het opleggen van een boete niet in het belang is van de individuele gezondheidszorg en dat de termijn voor het opleggen van een boete is verjaard, omdat eiser al sinds 1988 de titel natuurarts voert. Eiser meent dat voor hem een uitzondering moet worden gemaakt en dat zijn dokters-/artsentitel moet worden geregistreerd in het kader van de Wet BIG. De samenleving heeft volgens eiser dringend behoefte aan een competente therapie in de natuurgeneeskunst. Eiser bezit naar eigen zeggen in feite twee titels: die van doctor en die van arts.
2.2
Daarnaast heeft eiser in zijn beroepschrift gesteld dat hij schade heeft geleden door de wijze waarop hij is behandeld door verweerder (inkomensverlies en reputatieschade). Hij verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in vergoeding van die schade. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder jarenlang negatieve informatie over hem heeft verspreid, waardoor eiser zelfs als oplichter bekend is komen te staan. De toekomst van eiser en zijn gezin is hierdoor vernietigd. Eiser schat zijn verlies aan gederfde inkomsten in op ongeveer € 6 miljoen en voor reputatieschade op € 15 miljoen euro. Volgens eiser heeft verweerder in strijd gehandeld met het gewekte vertrouwen, het égalitébeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid.
Juridisch kader
3. Op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wet BIG worden registers ingesteld waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvraag worden ingeschreven, onder meer als arts.
Op grond van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de wet BIG is het voeren van de titel arts voorbehouden aan diegenen die als zodanig in het genoemde registers staan ingeschreven.
Op grond van het bepaalde in het tweede lid is het verboden een in de wet geregelde titel te voeren als degene dat recht niet toekomt op grond van het bepaalde in artikel 3.
Op grond van het bepaalde in artikel 100, tweede lid, van de wet BIG is verweerder bevoegd
Bij overtreding van het bepaalde in artikel 4 een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste € 3.350,-.
Beoordeling
4.1
Vast staat dat eiser onder meer de titel ‘(natuur-)arts’ voert. Vast staat tevens dat het voeren van die titel is voorbehouden aan degene die als arts staat ingeschreven in het daarvoor bestemde register als bedoeld in artikel 3 van de wet BIG.
Vast staat voorts dat eiser niet als ‘arts’ geregistreerd staat in het register als hiervoor bedoeld. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser het in artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG geldende verbod heeft overtreden.
4.2
De stelling van verzoeker dat hij de enige is die in Nederland over voldoende kennis beschikt om de natuurgeneeskunde op verantwoorde wijze uit te voeren doet aan het voorgaande niet af. Hetgeen ook geldt voor de stelling dat talloze gezagsdragers eiser als natuurarts hebben erkend en hebben toegestaan dat hij werkt als natuurarts. De Wet BIG is op dit punt eenduidig: De titel “arts” mag alleen gevoerd worden door een persoon die als arts geregistreerd staat in een daartoe ingevolge de Wet BIG bestemd register.
5. Verweerder was daarom op grond van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG bevoegd een boete op te leggen van maximaal € 3.350,-. De stelling van eiser dat de bevoegdheid tot oplegging van een boete verjaard zou zijn volgt de rechtbank niet. Uit artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de bevoegdheid tot oplegging van een boete vijf jaar na constatering van een overtreding vervalt. Eiser is in 2018 en dus binnen vijf jaar beboet voor op 23, 28 en 30 september en 26 november 2016 geconstateerde overtredingen.
6.1
Ten aanzien van de hoogte van de boete heeft het navolgende te gelden. Verweerder moet de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder echter bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6.2
Verweerder heeft de hoogte van de boete gebaseerd op de bijlage Wet BIG bij de Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS (hierna: de Bijlage). Volgens de Bijlage betreft het normbedrag bij het ten onrechte voeren van de titel arts € 3.350,00. Het uitgangspunt bij overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG is volgens de beleidsregel dat deze overtreding direct wordt beboet. Indien sprake is van een bijzondere reden, kan in plaats van een boete een waarschuwing worden opgelegd. Verder worden in de bijlage verlichtende en verzwarende omstandigheden genoemd die een rol kunnen spelen om de hoogte van het boetebedrag te bepalen. Verweerder is niet gebleken van zulke bijzondere of verlichtende omstandigheden.
6.3
Eiser heeft niet gesteld en de rechtbank is niet gebleken dat sprake is van verlichtende omstandigheden in de zin van voornoemd beleid. Evenmin is gesteld noch gebleken dat anderszins sprake is van verminderde verwijtbaarheid of van het geheel ontbreken daarvan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat is komen vast te staan dat eiser er in ieder geval al in 2008 op is gewezen dat hij de titel “arts” niet mocht voeren. Eiser wist dus reeds jaren dat hij de titel arts niet mocht voeren, maar is dat toch blijven doen. Zijn beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom ook niet. Ook van strijd met het gelijkheidsbeginsel of andere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat eiser meent dat hij vanwege zijn kennis en kunde op het niveau van een arts functioneert laat, wat hier ook van zij, onverlet dat hij niet als arts geregistreerd is en daarom die titel niet mag voeren. Nu eiser de hoogte van de opgelegde boete overigens ook niet betwist heeft, ziet de rechtbank daarom geen grond om te oordelen dat verweerder een boete had moeten opleggen die lager is dan het basisboetebedrag.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De besluitvorming is niet onrechtmatig, zodat geen grond bestaat voor toewijzing van een schadevergoeding. De rechtbank zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. J.J. Maarleveld en mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.