ECLI:NL:RBNHO:2020:2827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 629
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen leges voor omgevingsvergunning en procedurele aspecten

Op 14 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Schagen. De zaak betreft een beroep tegen een legesbrief van 20 juni 2018, waarin leges van € 11.121,20 zijn geheven voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een loods. Eiser was het niet eens met de hoogte van de leges en de procedure die gevolgd was bij de verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser tegen de leges ook als bezwaar tegen de omgevingsvergunning had moeten worden aangemerkt en door verweerder ter verdere behandeling had moeten worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk was, omdat eiser tijdig bezwaar had gemaakt. Hierdoor was de conclusie van verweerder dat de omgevingsvergunning onherroepelijk was, onjuist. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiser. Tevens wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de geleden schade. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 480,- en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- vergoed moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schagen, verweerder.

Procesverloop

Bij legesbrief van 20 juni 2018 heeft verweerder van eiser leges geheven ten bedrage van € 11.121,20 (het primaire besluit). Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder bij besluit van 12 december 2018 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 27 november 2019. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is zonder bericht niet verschenen. Ter zitting is telefonisch contact opgenomen met verweerder. Uit het telefoongesprek bleek dat verweerder er niet van op de hoogte was dat een zitting was geagendeerd. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting niet aangetekend aan verweerder is verstuurd. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst.
Vervolgens heeft de rechtbank verweerder verzocht alsnog een verweerschrift en ontbrekende stukken in te zenden, waaraan verweerder heeft voldaan. Vervolgens heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor een nadere zitting op 9 maart 2020.
Partijen hebben nog nadere stukken ingediend. Eiser heeft daarbij een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Op 9 maart 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat. Eiser is in persoon verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , adviseur belastingen, en [naam 2] beleidsmedewerker ruimtelijke ordening, beiden in dienst van de gemeente Schagen.

Overwegingen

1.1
Op 4 december 2017 heeft eiser bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen (hierna: b&w) een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe loods op het adres [locatie] . Het gaat om een loods met een oppervlakte van [# 1] waarin eiser bouwmaterialen en machines wil opslaan. In de aanvraag zijn de bouwkosten geschat op € [# 2] ,-.
1.2
Bij besluit van 20 juni 2018 hebben b&w de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend.
1.3
In de legesnota ten bedrage van € 11.121,20, gedateerd 20 juni 2018, heeft verweerder aangegeven dat het bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 7873,95 aan leges voor de buitenplanse afwijking (bouwactiviteit), € 3167,25 voor de bouwactiviteiten en een bedrag van € 300,- als verhoging in verband met welstandstoets. Van het totaal van genoemde bedragen is een bedrag van € 220 afgetrokken, zijnde teruggave leges conceptaanvraag.
2. Eiser heeft zich met name gekeerd tegen het bedrag aan leges voor de buitenplanse afwijking. Hij is het niet eens met de hoogte van de opgelegde leges omdat:
a. hij van mening is dat bij de verlening van de omgevingsvergunning (waarvoor de leges zijn opgelegd) ten onrechte de uov-procedure is gevolgd;
b. de aanvraag in strijd met het vertrouwensbeginsel niet als kruimelgeval (waarbij niet de uov- maar de reguliere procedure kan worden gevolgd en waarvoor een lager bedrag aan leges is verschuldigd) is behandeld;
c. de kruimelregeling ook in andere, vergelijkbare gevallen, is toegepast;
d. door [naam 3] , werkzaam voor de gemeente Schagen, in het kader van de bouwaanvraag is toegezegd dat hem niet het standaardbedrag aan leges maar alleen de werkelijk voor de vergunningverlening gemaakte kosten in rekening zouden worden gebracht. Deze kosten zijn destijds geraamd op een bedrag van € 4255.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het tarief moet worden toegepast voor de omgevingsvergunning die is verleend met een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 3.3.3 van Titel 2 uit de Tarieventabel bij de Verordening Leges 2017. Voor de verlening van de vergunning diende de uov-procedure te worden gevolgd en gelet daarop is het juiste bedrag aan leges geheven. Van een toezegging om een lager bedrag te heffen is volgens verweerder geen sprake, integendeel, uit de stukken blijkt duidelijk dat eiser er voorafgaande aan zijn aanvraag over is geïnformeerd dat zijn aanvraag alleen kon worden vergund met toepassing van de uov-procedure en het daarbij behorende hoge tarief.
4. In beroep heeft verweerder benadrukt dat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is. Daarmee staat voor verweerder vast dat er bij de vaststelling van de daarvoor verschuldigde leges terecht van is uitgegaan dat een omgevingsvergunning is verleend voor een buitenplanse afwijking met de uov-procedure. Bij de vaststelling van de hoogte van de verschuldigde leges is dus de juiste heffingsmaatstaf gehanteerd en de hoogte van de verschuldigde leges is dus ook juist vastgesteld. Indien eiser van mening is dat verweerder ten onrechte de uov-procedure heeft toegepast, had eiser volgens verweerder bezwaar moeten maken tegen de verleende omgevingsvergunning. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft voorts benadrukt dat wel is gesproken over de mogelijkheid om leges te heffen op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten, maar dat dit niet is overeengekomen. Er is geen intentieovereenkomst en geen anterieure overeenkomst gesloten.
Van toezeggingen dat een lager bedrag aan leges zou worden geheven, is volgens verweerder niet gebleken. Van gelijke gevallen waarin een lager bedrag aan leges is geheven evenmin.
5.1
De rechtbank komt, anders dan verweerder, tot de conclusie dat de op 20 juni 2018 aan eiser verleende omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is en dat de juistheid van de gehanteerde heffingsmaatstaf daarom nog niet in rechte vaststaat. Redengevend hiervoor is het volgende.
5.2
Eiser heeft bij brief van 26 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In dat bezwaarschrift heeft hij niet alleen aangegeven dat hij het niet eens is met de legesnota, maar heeft hij ook duidelijk aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing om zijn aanvraag om een omgevingsvergunning te behandelen met de uov-procedure en niet te behandelen als zogenaamd kruimelgeval (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, Wabo). Verweerder had het bezwaar daarom in zoverre ook als bezwaarschrift gericht tegen de eveneens op 20 juni 2018 aan eiser verleende omgevingsvergunning moeten aanmerken en ter verdere behandeling moeten doorzenden aan het bestuursorgaan dat die beslissing had genomen: burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen. Dat volgt uit artikel 6:15, eerste lid, van de Awb.
5.3
Aangezien eiser op 26 juli 2018 en dus tijdig, binnen 6 weken, een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de op 20 juni 2018 verleende omgevingsvergunning, is van een onherroepelijke omgevingsvergunning (nog) geen sprake. Van een beslissing op dat rechtsmiddel is immers nog niet gebleken. Daarmee staat dus ook nog niet in rechte vast dat de omgevingsvergunning terecht met toepassing van de uov-procedure is verleend en dus ook niet of artikel 3.3.3 van Titel 2 uit de Tarieventabel terecht is toegepast.
5.4
Verweerder is er bij zijn besluitvorming dus ten onrechte van uitgegaan dat de op 20 juni 2018 verleende omgevingsvergunning, en daarmee de juistheid van de gevolgde procedure, in rechte vast staat.
6. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Aan een bespreking van de overige bezwaar- en beroepsgronden komt de rechtbank (nog) niet toe. Die gronden zullen ook eerst moeten worden betrokken in de beoordeling van het bezwaar dat is gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
7. In zijn laatste processtuk, van 26 februari 2020, heeft eiser aanvullend verzocht om toekenning van een tegemoetkoming in de geleden schade door het volgen van de uitgebreide procedure en vertraging van de realisatie van het bouwwerk waardoor de kosten 10% hoger uitvielen. Dit verzoek om toekenning van schadevergoeding wijst de rechtbank af, omdat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij dergelijke schade heeft geleden en de omvang van de schade ook niet heeft onderbouwd. Bovendien houdt het verzoek tot schadevergoeding kennelijk geen verband met het nu bestreden besluit over de leges, maar met het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. De onrechtmatigheid daarvan is (nog) niet vastgesteld.
8. De gegrondverklaring van het beroep betekent dat verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen op het bezwaar van eiser. Alvorens dat te doen, zal verweerder het bezwaarschrift voor zover gericht tegen de (procedure die is toegepast bij de) omgevingsvergunning alsnog eerst inhoudelijk moeten laten beoordelen door het daartoe bevoegde orgaan om te laten vaststellen of de bezwaren van eiser tegen het verlenen van de omgevingsvergunning met toepassing van de uov-procedure hout snijden.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, bestaande uit de door eiser gestelde en door verweerder niet betwiste verletkosten, gemaakt voor het bijwonen van de twee zittingen, ten bedrage van € 480,- (6 uren à € 80,00 per uur).
11. De rechtbank ziet tevens aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 480,-;
  • bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier, op 14 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt wel op www.rechtspraak.nl gepubliceerd.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.