ECLI:NL:RBNHO:2020:2789

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
7794900 CV EXPL 19-4037
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijswaardering en vordering tot betaling tussen een besloten vennootschap en een gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een vordering van eiseres tot betaling van een bedrag van € 4.356,00, welke door gedaagde werd betwist. Gedaagde erkende wel een bedrag van € 272,00 verschuldigd te zijn, maar beroept zich op verrekening met zijn tegenvordering. In een tussenvonnis van 9 oktober 2019 is gedaagde toegelaten om bewijs te leveren van zijn stelling dat eiseres hem had toegezegd dat hij altijd zijn facturen zou betaald krijgen vanwege een afgesloten kredietverzekering. Gedaagde heeft getuigen doen horen die deze toezegging bevestigden. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in zijn bewijsopdracht is geslaagd en dat eiseres geen beroep kan doen op het beding in de overeenkomst. De vordering van eiseres tot betaling van € 4.356,00 werd afgewezen, terwijl de tegenvordering van gedaagde tot betaling van € 3.501,64 werd toegewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 275,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7794900 \ CV EXPL 19-4037 WD
Uitspraakdatum: 22 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te Rotterdam
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. [naam]
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft op 9 oktober 2019 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van deze procedure tot aan 9 oktober 2019 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
[gedaagde] heeft in het kader van het hem in het tussenvonnis opgedragen bewijs op de rolzitting van 6 november 2019 aanvullende stukken toegezonden. Tegelijkertijd heeft hij stukken ingediend ter onderbouwing van de door hem ingestelde tegenvordering.
1.3.
[gedaagde] heeft in het kader van het hem bij het tussenvonnis opgedragen bewijs op 29 januari 2020 getuigen doen horen. [eiseres] heeft afgezien van contra-enquête. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt van wat de getuigen hebben verklaard.
1.4.
Beide partijen hebben hierna nog schriftelijk gereageerd, [gedaagde] op de rolzitting van 26 februari 2020 en [eiseres] op de rolzitting van 25 maart 2020.
1.5.
Tot slot is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De verdere beoordeling

de vordering
2.1.
Behoudens rente en kosten valt de vordering van [eiseres] uiteen in twee onderdelen: een hoofdsom van € 4.356,00 en een hoofdsom van € 272,00. [gedaagde] heeft betwist gehouden te zijn het bedrag van € 4.356,00 aan [eiseres] te betalen. Ten aanzien van het bedrag van
€ 272,00 erkent [gedaagde] de verschuldigdheid, maar beroept hij zich op verrekening in verband met zijn tegenvordering.
de tegenvordering
2.2.
In het tussenvonnis van 9 oktober 2019 staat geschreven dat [gedaagde] vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.501,64, te vermeerderen met een vergoeding wegens geleden schade van € 5.000,00.
2.3.
Op basis van de na het tussenvonnis door [gedaagde] overgelegde specificaties en gegeven toelichting begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hij voor een totaalbedrag van € 66.971,50 aan facturen aan [eiseres] heeft verzonden, dat [eiseres] hierop een bedrag van € 63.197,86 in mindering heeft betaald en dat het openstaand bedrag voorts dient te worden verminderd met het bedrag van € 272,00 wegens te veel in rekening gebrachte uren (zie 2.1.), waarna een factuurbedrag van € 3.501,64 resteert. Deze begroting is overeenkomstig de specificatie die [gedaagde] op de rolzitting van 6 november 2019 heeft overgelegd. De kantonrechter heeft er kennis van genomen dat de op de zitting van 26 februari 2020 door [gedaagde] overgelegde specificatie sluit op een bedrag van € 3.773,64, wat neerkomt op een verschil van € 272,00 met het eerder gespecificeerde bedrag van € 3.501,64. Omdat nergens duidelijk uit valt af te leiden dat [gedaagde] terug heeft willen komen op zijn eerder in de procedure gedane erkenning van de verschuldigdheid van het bedrag van
€ 272,00, gaat de kantonrechter er van uit dat [gedaagde] zijn vordering niet met een bedrag van
€ 272,00 heeft willen vermeerderen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] de in 2.1. omschreven vordering heeft gehandhaafd.
de vordering en de tegenvordering
2.4.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Geen aanleiding bestaat om daarop terug te komen.
2.5.
In het tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten om bewijs te leveren van zijn stelling dat [XX] namens [eiseres] aan [gedaagde] heeft toegezegd dat [eiseres] vanwege een door [eiseres] afgesloten kredietverzekering nimmer beroep zou (hoeven) doen op het beding in artikel 2.2. van de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat [gedaagde] te allen tijde betaling van zijn facturen zou verkrijgen.
2.6.
[gedaagde] heeft de volgende twee getuigen doen horen: de heer [XX] , accountmanager bij [eiseres] (hierna: [XX] ) en de heer [YY] , vader van [gedaagde] (hierna: [YY] ).
2.7.
[XX] heeft bij e-mail van 8 augustus 2019 (productie 17 bij conclusie van antwoord in reconventie) een schriftelijke verklaring afgelegd. De verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Als fieldmanager van [eiseres] ben ik betrokken geweest bij de plaatsing van [gedaagde] op het project van [BB] en heb namens [eiseres] dit project begeleid. Ik fungeerde onder meer als contactpersoon voor de ZZP-ers en dus ook van heer [gedaagde] .Hetgeen de heer [gedaagde] schrijft over dat ik voorafgaande aan het ondertekenen van de overeenkomst zou hebben gezegd dat er een kredietverzekering van 25k was afgegeven en dat de facturen dus altijd betaald zouden worden is niet juist. Dit weet ik zeker omdat ik van de kredietverzekering op [BB] pas later op de hoogte ben gebracht door de directie van [eiseres] . Ik wist wel dat die verzekering standaard wordt aangevraagd maar niet voor welk bedrag. Ook werd ik niet altijd gelijk op de hoogte gebracht als de verzekering was afgesloten.”
2.8.
[XX] heeft als getuige ten overstaan van de kantonrechter, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“U laat mij de e-mail van 8 augustus 2019 zien die bij de stukken zit. Ik lees die e-mail nu en ik kan u verklaren dat die e-mail klopt. Ik blijf wat daar gezegd wordt.Meneer [gedaagde] houdt mij voor in het contact tussen ons door mij zou zijn gezegd dat meneer [gedaagde] zich geen zorgen hoefde te maken over de betalingen van [BB] , dat er een kredietverzekering was, en dat de heer [gedaagde] altijd zijn geld zou krijgen. Ik kan niet zeggen dat meneer [gedaagde] liegt als hij dit verklaard, maar ik heb antwoord gegeven op de vraag die mij is gesteld. En op die vraag moet ik zeggen dat ik mij niet kan herinneren dat ik dat soort dingen heb gezegd of toezeggingen heb gedaan. Ik kan het totaal niet voor me halen.
(…)
Ik heb verder regelmatig telefonisch contact gehad met meneer [gedaagde] , ongeveer 1 tot 2 keer per week tot het einde van 2017, en dat ging meestal over het uitblijven van betalingen.”
2.9.
[YY] heeft als getuige ten overstaan van de kantonrechter, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“Ik was er bij dat [gedaagde](lees: [gedaagde] ; toevoeging kantonrechter)
met [XX] belde. Dat was op de bouwplaats in een bouwkeet. De telefoon stond op de speaker en ik kon daarop horen wat [XX] zei. Dat was omstreeks december 2018, wat ik mij herinner. Als u mij nou zo voorhoudt dat het 2017 moet zijn geweest, zal dat welk kloppen. [gedaagde] die vertelde in dat telefoongesprek aan [XX] , dat is [XX] , dat hij zich zorgen maakte over de betalingen door [BB] . Ik hoorde [XX] zeggen dat [gedaagde] zich geen zorgen hoefde te maken dat hij altijd zijn geld zou krijgen, en dat [BB] een verzekerde opdrachtgever was. Ik kan mij niet exact woordelijk herinneren wat er gezegd is, maar hier kwam de verklaring van [XX] wel op neer.(…)Verder kan ik (…) antwoorden dat de aanleiding voor het telefoongesprek van mijn zoon met [XX] was gelegen in het feit dat ik van [AA] had gehoord dat er al drie maanden niet betaald werd, dat ik zelf geen verzekering voor elkaar kon krijgen, dat leveranciers niet werden betaald en dat er geen spullen meer kwamen. Om die reden was er zorg over de betalingen door [BB] en dat heb ik met mijn zoon besproken. Daarom is hij toen gaan bellen met [XX] . Ik kan mij niet herinneren of aan [XX] is gemeld dat ik bij dat telefoongesprek mee luisterde en dat hij op de speaker stond. Ik weet ook niet meer of er een bedrag is genoemd waarvoor betalingen verzekerd waren. Ik weet wel dat wat ik mij herinner dat het gehele gesprek op de luidspreker is gevoerd, dat [XX] heeft gezegd dat de betalingen verzekerd waren, dat [gedaagde] zich geen zorgen hoefde te maken en dat hij altijd zijn geld zou krijgen. Ik wist destijds niet van de afspraken tussen [gedaagde] en [eiseres] over betalingen. Ik heb pas later begrepen dat [eiseres] facturen wilde terughalen bij [gedaagde] .”
2.10.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] stelt dat [XX] zowel medio oktober 2017 ten tijde van het sluiten van de overeenkomst als in december 2017 heeft toegezegd dat [eiseres] vanwege een kredietverzekering geen beroep zou (hoeven) doen op het betreffende beding en dat [gedaagde] te allen tijde betaling zou verkrijgen. De eerste maal zou de toezegging mondeling zijn gedaan op de werkplaats. De tweede toezegging zou telefonisch zijn gedaan, waarbij [gedaagde] zijn telefoon op de “speakerstand” zou hebben gezet en de vader van [gedaagde] deze toezegging ook zou hebben gehoord.
2.11.
De kantonrechter is op basis van het beschikbare (getuigen)bewijsmateriaal van oordeel dat [gedaagde] in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
2.12.
Dat [XX] in december 2017 een dergelijke telefonische toezegging heeft gedaan, wordt bevestigd door de verklaring van [YY] . Zijn verklaring hierover acht de kantonrechter op de essentiële onderdelen voldoende consistent, gedetailleerd en geloofwaardig. Bovendien bevestigt [XX] in zijn mondelinge getuigenverklaring dat de zorg van [gedaagde] over het uitblijven van de betalingen door [BB] regelmatig aan de orde is gekomen in de tussen [gedaagde] en hem in die periode gevoerde telefoongesprekken. Het enkele feit dat [XX] heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren over de gestelde telefonische toezegging, doet niet af aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [YY]
Duidelijke aanwijzingen die erop duiden dat [XX] geen toezegging heeft gedaan, zijn in zijn verklaringen niet voorhanden. Het in zijn schriftelijke verklaring gegeven argument dat hij een dergelijke toezegging niet kan hebben gedaan, omdat hij niet op de hoogte was van de details van de door [eiseres] reeds afgesloten of af te sluiten kredietverzekering, ziet enkel op de eventuele in oktober 2017 door hem gedane toezegging, maar niet op de eventuele telefonische toezegging van december 2017. Dit volgt uit de inhoud van de schriftelijke verklaring. Hij heeft daarin namelijk verklaard ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] in oktober 2017 niet op de hoogte te zijn geweest van de bijzonderheden van de kredietverzekering, maar hierover op een later moment wel te zijn geïnformeerd door de directie van [eiseres] .
2.13.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [gedaagde] in december 2017 de toezegging is gedaan dat [eiseres] vanwege een door [eiseres] afgesloten kredietverzekering nimmer beroep zou (hoeven) doen op het betreffende beding en dat [gedaagde] te allen tijde betaling van zijn facturen zou verkrijgen. [gedaagde] is in zijn bewijsopdracht geslaagd.
2.14.
Dit brengt mee dat [eiseres] geen beroep toekomt op artikel 2.2. van de tussen partijen gesloten overeenkomst en zij geen recht heeft op terugbetaling van het door haar gevorderde bedrag van € 4.356,00. De vordering tot betaling van dit bedrag ligt voor afwijzing gereed. Anders dan [eiseres] , begrijpt de kantonrechter de conclusie na enquête van [gedaagde] niet zodanig dat [gedaagde] hierin afstand doet van zijn verweer tegen deze vordering.
2.15.
Het voorgaande brengt ook mee dat [eiseres] een openstaand factuurbedrag aan [gedaagde] dient te voldoen. De hoogte van dit factuurbedrag is in geschil en moet worden vastgesteld.
2.16.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de hoogte van het gevorderde factuurbedrag van € 3.501,64 onvoldoende heeft onderbouwd en dat zij hiertegen geen deugdelijk verweer heeft kunnen voeren. De kantonrechter gaat hierin niet mee. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van het gevorderde factuurbedrag een specificatie overgelegd. Deze specificatie bevat van alle volgens [gedaagde] verzonden facturen de factuurnummers en de afzonderlijke factuurbedragen. Voorts bevat de specificatie het totaalfactuurbedrag en het totaalbedrag van de betalingen die [gedaagde] erkent te hebben ontvangen. Aan de hand van deze verifieerbare gegevens moet het voor een onderneming als [eiseres] mogelijk zijn geweest de juistheid van één en ander in haar eigen administratie na te gaan en in voorkomend geval deugdelijk inhoudelijk verweer te voeren tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. Te meer nu [gedaagde] deze specificatie al op 6 november 2019 in het geding heeft gebracht en [eiseres] niet eerder dan op 25 maart 2020 hierop inhoudelijk heeft moeten reageren.
2.17.
Inhoudelijk bestrijdt [eiseres] op twee onderdelen de begroting van het volgens [gedaagde] openstaande factuurbedrag.
Ten eerste stelt [eiseres] dat [gedaagde] ten onrechte heeft verzuimd een betaling van [eiseres] ter hoogte van een bedrag van € 952,00 in de begroting mee te nemen. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. [eiseres] heeft aangevoerd geen bewijs van deze betaling kan overleggen, omdat de betaling deel zou uitmaken van een bulkbetaling. Wat hier ook van zij, de bewijstechnische moeilijkheden die [eiseres] hierdoor heeft, komen voor haar risico. Dat [eiseres] deze betaling heeft verricht, wordt door [gedaagde] betwist en is niet komen vast te staan. Wat [eiseres] nog heeft aangevoerd over haar samenwerking met de Belastingdienst en de kwaliteit van haar administratie, doet hieraan niet af.
Het tweede inhoudelijke bezwaar van [eiseres] tegen de begroting van [gedaagde] betreft een bedrag van € 33,64, maar hieraan gaat de kantonrechter voorbij, omdat [eiseres] ervoor heeft gekozen haar verweer op dit onderdeel niet toe te lichten.
2.18.
De kantonrechter gaat derhalve uit van de juistheid van het door [gedaagde] gevorderde factuurbedrag van € 3.501,64. De vordering van [gedaagde] tot betaling van dit bedrag ligt voor toewijzing gereed. Omdat [gedaagde] bij deze begroting het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 272,00 bij wijze van verrekening in mindering heeft gebracht, ligt deze vordering van [eiseres] voor afwijzing gereed.
2.19.
Het door [gedaagde] bij wijze van schadevergoeding gevorderde bedrag van € 5.000,00 ligt voor afwijzing gereed bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing.
2.20.
[eiseres] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeelt. Deze kosten worden in totaal begroot de kosten van de getuigen van € 275,00 en voor het overige op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
3.1.
wijst de vordering af;
de tegenvordering
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 3.501,64;
3.3.
wijst de vordering voor het overige af;
de vordering en de tegenvordering
3.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] , die berekend tot en met heden worden begroot op een bedrag van € 275,00 aan getuigenkosten en voor het overige op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter