ECLI:NL:RBNHO:2020:2761

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
8037086 / CV EXPL 19-6982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en tegenvordering wegens wanprestatie in IT-dienstenovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een zelfstandige IT-professional, een vordering ingesteld tegen gedaagde, zijn voormalige opdrachtgever, wegens onbetaalde facturen. Eiser vordert een bedrag van € 9.001,57, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op facturen die eiser heeft verzonden voor werkzaamheden die hij in opdracht van gedaagde heeft verricht. Gedaagde heeft de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld van € 30.650,00, stellende dat eiser wanprestatie heeft gepleegd door zijn werkzaamheden niet naar behoren uit te voeren en dat hij hierdoor schade heeft geleden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen geen schriftelijke overeenkomst tot opdracht hebben gesloten, maar dat eiser wel degelijk werkzaamheden voor gedaagde heeft verricht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde de verschuldigdheid van de facturen niet langer betwist en dat de vordering van eiser voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Wat betreft de tegenvordering van gedaagde heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze niet voldoende onderbouwd is. Gedaagde heeft niet aangetoond dat hij schade heeft geleden als gevolg van de werkzaamheden van eiser. De kantonrechter heeft de tegenvordering afgewezen en de proceskosten voor gedaagde vastgesteld op nihil, gezien de samenhang met de vordering van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8037086 / CV EXPL 19-6982 (SJ)
Uitspraakdatum: 8 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: J. Talsma, werkzaam bij De Klerk, Vis, Niekus, gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.V. Vermeij

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 9 september 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.3.
Op 10 maart 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brieven van 25 februari 2020 en 28 februari 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn oud-collega’s en doen sinds augustus 2017 als zelfstandigen zaken met elkaar.
2.2.
[eiser] is zelfstandige op het gebied van IT en werkt als zelfstandige in opdracht van [gedaagde] voor diverse klanten van [gedaagde] . De opdrachten werden doorgegeven via Telegram en WhatsApp.
2.3.
Op 19 september 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde] vier facturen gestuurd in verband met de door [eiser] verrichte werkzaamheden.
2.4.
Op 16 november 2018 heeft [eiser] zich ziekgemeld om zijn werkzaamheden te verrichten.
2.5.
Op 28 december 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde] vijf facturen gestuurd in verband met de door [eiser] verrichte werkzaamheden.
2.6.
Bij e-mailbericht van 14 maart 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht naar de facturen te kijken.
2.7.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om de facturen te betalen.
2.8.
Bij e-mailbericht van 11 april 2019 heeft [eiser] nogmaals aan [gedaagde] verzocht om de facturen te betalen.
2.9.
Op 16 juli 2019 heeft de incassogemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de facturen.
2.10.
[gedaagde] heeft nagelaten de facturen te betalen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 9.001,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.731,90 vanaf 21 augustus 2019 tot de dag van algehele betaling en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht. Volgens [eiser] doen partijen vanaf augustus 2017 zaken met elkaar en werden de opdrachten doorgegeven via Telegram en WhatsApp. Tussen partijen is nooit een contract opgesteld en er werd gewerkt op basis van ‘uurtje factuurtje’. De verrichte werkzaamheden blijken volgens [eiser] uit de aan [gedaagde] verzonden facturen van 19 september 2018 en 28 december 2018. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] , ondanks daartoe te zijn aangemaand, heeft nagelaten deze facturen van in totaal € 7.731,90 te betalen. Naast betaling van de hoofdsom van € 7.731,90 maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke handelsrente, die tot en met 20 augustus 2019 € 508,07 bedraagt en de buitengerechtelijke kosten van € 761,60.
3.3.
In reactie op het verweer in de buitengerechtelijke fase stelt [eiser] dat hij het verwijt van [gedaagde] dat hij een klant was kwijtgeraakt door toedoen van [eiser] niet begrijpt. [eiser] betwist dat hij overeengekomen diensten niet geleverd zou hebben.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat er sprake is van een wanprestatie van [eiser] en dat [eiser] zich niet als een goed opdrachtgever heeft gedragen, waardoor [gedaagde] schade heeft geleden. Volgens [gedaagde] mocht [eiser] de overeenkomst met [gedaagde] niet opzeggen omdat de uitvoering van het plan nog niet was volbracht en van gewichtige redenen geen sprake was. Meer specifiek voert [gedaagde] aan dat [eiser] voor langere tijd voor Profile Dynamics, een klant van [gedaagde] , een opdracht zou uitvoeren maar dat [eiser] ondanks zijn toezeggingen de opdracht niet heeft afgerond. De opzegging door [eiser] heeft tot gevolg gehad dat Profile Dynamics de opdracht met [gedaagde] , die volgens [gedaagde] vanaf 14 september 2018 12 maanden zou duren, heeft beëindigd en dat [gedaagde] een andere opdracht van Profile Dynamics niet heeft gekregen. De andere projecten waarbij [eiser] was betrokken, heeft [eiser] niet goed overgedragen. [eiser] heeft zijn projecten ook niet zo ingericht dat deze eenvoudig konden worden overgenomen door derden. Daarnaast is [gedaagde] opdrachten van derden misgelopen door het vertrek van [eiser] . Dit maakt volgens [gedaagde] dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade. Verder betwist [gedaagde] dat [eiser] om medische redenen niet in staat zou zijn om de opdrachten uit te voeren. Zo die er wel zijn, dan dient dat voor rekening en risico van [eiser] te komen, die als zelfstandig ondernemer daarvoor het risico draagt.
Wat betreft de omvang van de schade voert [gedaagde] aan dat die bestaat uit de gederfde winst en de kosten die hij heeft moeten maken ten gevolge van het niet deugdelijk overdragen van de projecten door [eiser] . In dit verband wijst [gedaagde] op het door hem overgelegde schadeberekening. [gedaagde] beroept zich op opschorting en verrekening met betrekking tot de facturen van [eiser] .
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van € 30.650,00, dan wel van een bedrag dat na de eventuele verrekening met de vordering van [eiser] resteert, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 13 november 2019 tot de dag van algehele betaling.
4.3.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – hetgeen hij in de vordering naar voren heeft gebracht.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiser] betwist de tegenvordering en voert aan dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig is vast te stellen. Verder voert [eiser] aan dat hij zich overvallen voelt door de tegenvordering aangezien hij [gedaagde] meermalen heeft aangemaand en [gedaagde] nimmer aanspraak heeft gemaakt op hetgeen hij thans vordert. Daarbij is er volgens [eiser] geen steun in de stukken voor de gegrondheid van de vordering van [gedaagde] . [eiser] voert aan dat geen sprake was van een overeenkomst tot opdracht. Er was een samenwerkingsverband bestaande uit mondelinge los-vaste afspraken. [eiser] voert aan dat hij werkzaamheden verrichtte voor Profile Dynamics maar dat hiervoor geen vaste duur gold en hij kon stoppen op elk moment dat hij wilde. Volgens [eiser] heeft hij zich niet verbonden aan [gedaagde] tot het uitvoeren van werkzaamheden die [gedaagde] wenselijk achtte.
Voorts voert [eiser] aan dat [gedaagde] zich niet op opschorting kan beroepen omdat hij ten tijde van het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen van 19 september 2018 zijn werkzaamheden nog niet had beëindigd wegens ziekte. Ten aanzien van de facturen van 28 december 2018 voert [eiser] aan dat opschorting alleen mogelijk is bij tegen elkaar wegvallende prestaties, hetgeen niet het geval is en [eiser] zijn prestatie al heeft verricht.
Daarnaast voert Bruin aan dat [gedaagde] hem niet in verzuim heeft gesteld en geen gelegenheid heeft gegeven om alsnog na te komen. Volgens [eiser] toonde [gedaagde] juist begrip en is hij tot aan de conclusie van antwoord in het ongewisse gehouden omtrent mogelijke schadeaanspraken.
Verder voert [eiser] aan dat het oorzakelijk verband tussen de schade en het afzien van vervolgopdrachten niet is gesteld of gebleken. Ook is niet duidelijk op welke grondslag de posten ‘afhandeling ziekmelding’ en ‘inwerken [xx] en [yy] ’ voor rekening van [eiser] komt. Verder is verlies van omzet niet gebleken of aangetoond, net zo min als dit het gevolg is van de beëindiging van de activiteiten door [eiser] . Hetzelfde geldt ten aanzien van de andere gevorderde posten.

6.De beoordeling

de vordering
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de facturen waarvan [eiser] betaling vordert zien op werkzaamheden die [eiser] heeft verricht in de periode voordat hij zich ziekmeldde op 16 november 2018. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de verschuldigdheid van deze facturen ook niet (langer) betwist. Dat niet eerder is betaald, is volgens [gedaagde] verklaring ter zitting te wijten aan zijn betalingssysteem. [gedaagde] heeft verklaard dat hij alle facturen in een betalingssysteem invoert en dat het systeem net voor het verstrijken van de betalingstermijn een melding genereert, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. Ook heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hem, toen [eiser] in maart 2019 aanmaningen is gaan sturen, pas duidelijk werd welke financiële gevolgen het beëindigen van de werkzaamheden door [eiser] hadden. [gedaagde] heeft daarom zijn betalingsverplichting opgeschort en een beroep op verrekening gedaan met de schade die hij stelt te hebben geleden. [eiser] betwist gemotiveerd dat [gedaagde] een opeisbare tegenvordering op hem heeft. Reeds hierom is de tegenvordering van [gedaagde] en dus ook de gegrondheid van zijn beroep op verrekening niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Dit maakt dat het verrekenverweer, gelet op het bepaalde in artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW), moet worden gepasseerd.
6.2.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] ten aanzien van de hoofdsom van € 7.731,90 zal toewijzen.
6.3.
Vast staat dat [gedaagde] dit bedrag niet heeft betaald, zodat de gevorderde wettelijke handelsrente eveneens voor toewijzing in aanmerking komt.
6.4.
Wat betreft de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter dat [eiser] zijn vordering terecht uit handen heeft gegeven, aangezien [gedaagde] niet tot betaling van de facturen is overgegaan. De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 761,60 zullen worden toegewezen. Dit bedrag is het conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten maximaal toe te wijzen tarief.
6.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
6.6.
[eiser] voert voor alle weren aan dat de kantonrechter onbevoegd is kennis te nemen van de tegenvordering, maar dat hij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter. De kantonrechter stelt voorop dat de tegenvordering van [gedaagde] de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt. Op grond van artikel 97 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een zaak in reconventie echter ook behandeld en beslist door de rechter die de zaak in conventie behandelt en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet. Samenhang duidt erop dat tussen de vorderingen op enigerlei wijze verwantschap moet bestaan, welke verwantschap zodanig is dat gezamenlijke behandeling door één rechter vanuit proceseconomisch oogpunt gewenst is. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan sprake is, nu de vorderingen over en weer voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsvragen moeten worden beantwoord. De kantonrechter acht zich daarom bevoegd om van de tegenvordering kennis te nemen en zal de tegenvordering inhoudelijk beoordelen.
6.7.
De kantonrechter stelt vast dat partijen geen schriftelijke overeenkomst tot opdracht hebben gesloten. Dit neemt niet weg dat [eiser] wel degelijk in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden (bij Profile Dynamics) heeft verricht.
6.8.
Met betrekking tot de duur van de door [eiser] bij Profile Dynamics te verrichten werkzaamheden is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat deze vanaf 14 september 2018 12 maanden zouden duren, zoals door [gedaagde] is gesteld en door [eiser] is weersproken. De door [gedaagde] overgelegde WhatsApp-berichtgeving waarin hij aan [eiser] meedeelt dat Profile Dynamics een ‘commitment voor een jaar’ wil afspreken, acht de kantonrechter niet toereikend. Uit deze berichtgeving kan niet worden afgeleid dat [eiser] daarmee heeft ingestemd. De verwijzing van [gedaagde] naar een door [eiser] geschreven plan, doet hieraan niet af. Dit is immers geen schriftelijke vastlegging van tussen partijen gemaakte afspraken met betrekking tot de duur waarvoor [eiser] voor [gedaagde] bij Profile Dynamics werkzaam zou zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter staat als onvoldoende gemotiveerd betwist slechts vast dat partijen 16/17 juli 2018 zijn overeengekomen dat [eiser] ‘de komende 6 maanden’ werkzaamheden bij Profile Dynamics zal verrichten. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat deze periode van medio juli 2018 tot en met medio januari 2019 is. [eiser] heeft aan deze opdracht ook gevolg gegeven door op vrijdagen voor Profile Dynamics te werken. Echter, door zijn ziekmelding op 16 november 2018 is [eiser] vroegtijdig gestopt met deze opdracht. De kantonrechter is, gelet hierop, dan ook van oordeel dat de vordering van [gedaagde] , voor zover die ziet op de opdracht bij Profile Dynamics, ten hoogste kan zien op de periode van 16 november 2018 tot en met medio januari 2019.
6.9.
Dit kan [gedaagde] echter niet baten, aangezien [gedaagde] zijn stelling dat Profile Dynamics de opdracht vanwege de gang van zaken rond de ziekmelding van [eiser] heeft beëindigd, niet heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om tot bewijs te worden toegelaten. Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat het aan [eiser] is te wijten dat [gedaagde] een andere opdracht van Profile Dynamics is misgelopen. Aan het aanbod om de bestuurder van Profile Dynamics te horen gaat de kantonrechter dan ook voorbij. Dit betekent dat de kantonrechter niet toekomt aan een beoordeling van de schade die [gedaagde] in dit verband stelt te hebben geleden. Afgezien daarvan heeft [gedaagde] nagelaten de gestelde schade te onderbouwen. De kantonrechter overweegt verder dat het standpunt van [gedaagde] dat de opdracht bij Profile Dynamics op het moment van ziekmelding door [eiser] op 16 november 2018 nog 46 weken zou duren, niet te rijmen is met het feit dat [eiser] als sinds juli 2018 aan deze opdracht werkt. Zelfs indien wordt uitgegaan van de visie van [gedaagde] dat de opdracht in totaal 12 maanden ingaande 14 september 2018 zou duren. Verder heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat met de andere opdracht 200 uur zou zijn gemoeid. Daarbij is ook niet komen vast te staan dat [eiser] deze opdracht zou aannemen. Dit deel van de vordering wijst de kantonrechter dan ook af.
6.10.
Het standpunt van [gedaagde] dat hij door de ziekmelding van [eiser] ook opdrachten van derden – in dit geval Adverteren.nl – is misgelopen, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin voldoende onderbouwd. Ook heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat er, zoals hij heeft gesteld, 600 uur met deze opdracht waren begroot en dat de werkzaamheden betreffende deze opdracht bij [eiser] zouden worden belegd. Daargelaten de vraag of [eiser] deze opdracht zou hebben geaccepteerd. De door [gedaagde] overgelegde verklaringen van [AA] van Adverteren.nl en [BB] van Wedaycare brengen de kantonrechter niet tot een ander oordeel. Uit deze verklaringen kan worden opgemaakt dat problemen met de capaciteit en zekerheid bij het bedrijf van [gedaagde] ook een rol hebben gespeeld. Waarom dat aan [eiser] zou zijn te wijten, is gesteld noch gebleken. Verder wijst de kantonrechter op de door [gedaagde] onder randnummer 17 van de conclusie van antwoord weergegeven verklaring van [BB] . Deze zou verklaren namens Adverteren.nl terwijl uit de nadere verklaring blijkt dat deze verklaart namens Wedaycare. Daarbij correspondeert de in de conclusie van antwoord weergegeven verklaring niet met de verklaringen van [AA] en [BB] . Aan deze verklaringen kan de kantonrechter dan ook niet die waarde toekennen die [gedaagde] daaraan gehecht wenst te zien. Dit betekent dat dit deel van de vordering wegens het ontbreken van feitelijke onderbouwing wordt afgewezen.
6.11.
Wat er zij van de beoordeling van de vraag of [eiser] zijn werkzaamheden al dan niet deugdelijk heeft overgedragen, [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet onderbouwd op grond waarvan [eiser] aansprakelijk is voor de in dit verband gevorderde posten. Evenmin heeft [gedaagde] de schade die hij stelt te hebben geleden onderbouwd. Gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] , had dat wel op de weg van [gedaagde] gelegen.
6.12.
Zo heeft [gedaagde] niet onderbouwd op grond waarvan [eiser] aansprakelijk is voor de posten ‘afhandeling ziekte [eiser] ’, ‘begeleiding developers nav opzegging [eiser] ’ en ‘sales tijd Profile Dynamics’. Ook heeft [gedaagde] niet inzichtelijk gemaakt dat hiermee 5 uur respectievelijk 40 uur en 40 uur is gemoeid en wel tegen een uurtarief van € 75,00. Dit maakt dat deze posten niet voor toewijzing in aanmerking komen.
6.13.
Verder heeft [eiser] terecht opgemerkt dat [gedaagde] niet duidelijk heeft gemaakt waarop de post ‘afhandeling debiteurenbeheer, deurwaarder + advocaat’ betrekking heeft en dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat er in dit verband kosten zijn gemaakt. Bovendien geldt voor advocaatkosten in beginsel een forfaitair tarief. Door [gedaagde] is gesteld noch gebleken dat en waarom hiervan moet worden afgeweken. Deze post wijst de kantonrechter dan ook af.
6.14.
De posten [xx] ’ en [yy] ’ komen reeds niet voor toewijzing in aanmerking nu [gedaagde] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Wat betreft de post ‘Vova’ heeft [gedaagde] gesteld dat Vova bepaalde kosten in rekening heeft gebracht bij [gedaagde] . De door [gedaagde] in dit verband gevorderde uren en kosten komen echter niet overeen met de uren- en kostenverantwoording van Vova (productie 6 van [gedaagde] ). Ook blijkt niet uit de verantwoording van Vova waarop zijn werkzaamheden betrekking hebben. Dit maakt dat deze post bij gebreke aan een concrete onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter heeft geen aanleiding om [gedaagde] alsnog in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te onderbouwen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] hier eerder niet toe in staat is geweest.
6.15.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal afwijzen.
6.16.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met de vordering ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten in de tegenvordering op nihil te stellen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 9.001,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.731,90 vanaf 21 augustus 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 85,18
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 600,00 ;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. J.H. Gisolf, rolrechter, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter