ECLI:NL:RBNHO:2020:2753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
15/017024-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in hard drugs in georganiseerd verband met bewijsoverwegingen over telefoonnummers en versluierend taalgebruik

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in harddrugs in georganiseerd verband. De zaak kwam voort uit een onderzoek genaamd Stansbury, dat in april 2018 begon en gericht was op de handel in en verkoop van verdovende middelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en heroïne in de periode van 5 juli 2018 tot en met 11 september 2018. Tijdens de rechtszittingen op 4, 6 en 27 maart 2020 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de handel in verdovende middelen, mede op basis van de inhoud van de tapgesprekken waarin versluierend taalgebruik werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank achtte de ten laste gelegde feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niets had aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen voor anderen en de samenleving, en dat hij zijn minderjarige zoon bij de drugshandel had betrokken. De uitspraak benadrukt de ernst van de handel in harddrugs en de maatschappelijke schade die dit met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/017024-19 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 maart 2020, 6 maart 2020 en 27 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. D. Sarian en mr. E.G.G.M. van Gessel, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2018 tot en met 10 september 2018 te Alkmaar en/of Sint Pancras en/of Bergen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 september 2018 te Alkmaar, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 191,45 gram cocaïne en/of ongeveer 52,57 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij te horen is in de tapgesprekken waarvan de politie zegt dat hij daaraan heeft deelgenomen. Verdachte heeft verklaard dat van de drie telefoonnummers die door de politie aan hem worden toegeschreven alleen het nummer dat eindigt op -88 van hem is. De andere nummers kunnen volgens de verdediging noch op grond van de inhoud van de gesprekken, noch op grond van stemherkenning aan verdachte worden gelinkt. De raadsman acht in dit kader in de eerste plaats de inhoud van de gesprekken en de daarin genoemde namen waarmee de gesprekspartners elkaar aanspreken onvoldoende identificerend ten aanzien van verdachte. Waar in de tapgesprekken een [bijnaam verdachte] (‘vader van [medeverdachte 6] ’) figureert, staat volgens de raadsman in het geheel niet vast dat dit betrekking heeft op verdachte; verdachte heeft weliswaar een oudste zoon die [medeverdachte 6] heet, maar daar zijn er meer van. In de tweede plaats kan volgens de raadsman bij de vermeende toeschrijving van telefoonnummers, niet worden gezegd dat er stemherkenning heeft plaatsgevonden; het dossier bevat geen enkel proces-verbaal over stemherkenning door verbalisanten en/of een tolk.
Ook overigens bevat het dossier onvoldoende bewijs om te komen tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ook voor het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne en heroïne moet in de visie van de verdediging vrijspraak volgen. De drugs zijn aangetroffen in de woning waar verdachte korte tijd te gast was, maar in de slaapkamer waar zijn zoon sliep. Verdachte had geen enkele wetenschap van de aanwezigheid van deze middelen, zodat het vereiste opzet hierop niet bewezen kan worden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Inleidend
In april 2018 is een rechercheonderzoek gestart onder de naam Stansbury. Dit betreft een onderzoek naar handel in en verkoop van verdovende middelen. In dit onderzoek kwamen naast verdachte nog zes personen als verdachten in beeld. Dit betroffen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , zoon van verdachte.
In het onderzoek zijn van een groot aantal telefoonnummers de historische verkeersgegevens geanalyseerd en er zijn telefoons afgeluisterd. Daarnaast hebben doorzoekingen van woningen/verblijfplaatsen van verdachten plaatsgevonden, zijn er getuigen gehoord en hebben enkele van de verdachten verklaringen afgelegd.
Overwegingen over het bewijs op onderdelen in het licht van verweren en opmerkingen van de verdediging
Toeschrijving van tapgesprekken
De raadsman heeft met betrekking tot drie in het dossier aan verdachte toegeschreven telefoonnummers verweer gevoerd met als strekking, zoals gezegd, dat behalve van het nummer eindigend op -7088 van geen van de in het onderzoek aan verdachte toegeschreven telefoonnummers kan worden vastgesteld dat die bij verdachte in gebruik zijn geweest noch dat hij de persoon is geweest die heeft deelgenomen aan de gesprekken zoals die uit de tapgesprekken blijken.
De rechtbank stelt vast dat het dossier slechts één tapgesprek gevoerd via het nummer [telefoonnummer] bevat. Dit gesprek wordt door de rechtbank niet tot het bewijs gebezigd, zodat dit telefoonnummer verder buiten beschouwing kan blijven.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting van 4 maart 2020 bevestigd dat het telefoonnummer dat eindigt op -7088 zijn telefoonnummer was, maar dat zijn zoon dat nummer ook wel gebruikte.
Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
Het telefoonnummer eindigend op -9981 is vanaf 5 juli 2018 door de politie opgenomen en afgeluisterd. Dit telefoonnummer wordt aan verdachte toegeschreven op grond van het feit dat de gebruiker tijdens de gevoerde gesprekken wordt aangeduid met [bijnaam verdachte] (of [bijnaam verdachte] ), hetgeen in het Arabisch betekent vader van [medeverdachte 6] , een aanspreektitel die een man wiens oudste zoon [medeverdachte 6] heet kan toekomen. Dit is op verdachte van toepassing en hij heeft bij de politie verklaard ook wel zo genoemd te worden.
Verdachte heeft daarnaast tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te kennen. Hij geeft aan ze te kennen als de neven van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kent hij ook. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn belgedrag met nummer eindigend op -7088, op de dag van de aanhouding van zijn zoon, ingegeven werd door een behoefte aan hulp en dat hij toen hij naar buiten mocht om zijn kind naar school te brengen dus goede vrienden ging proberen te bellen.
Uit het dossier blijkt voorts dat [medeverdachte 2] zeer regelmatig heeft gebeld met het telefoonnummer eindigend op -9981. [medeverdachte 2] spreekt zijn gesprekspartner dan aan met [bijnaam verdachte] . Ook blijkt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zeer regelmatig over en weer met elkaar bellen waarin onder meer over [bijnaam verdachte] wordt gesproken.
Uit de veelheid aan verkeers- en tapgegevens blijkt niet van het bestaan van meer dan één persoon die in de communicatie tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met de naam [bijnaam verdachte] wordt aangesproken en uit de hiervoor genoemde taps waarin deze persoon wordt benoemd blijkt niet van verwarring over wie [bijnaam verdachte] zou moeten zijn.
Daar komt bij dat in de tapgesprekken van het telefoonnummer eindigend op -9981 onder meer wordt gesproken over de vraag of alles wel juist genoteerd is, over een schrift waarin iets niet genoteerd zou zijn, over het noteren van aantallen en prijzen, over incomplete papieren, over groente, fruit en aantallen komkommers, over appels, chips, een glas melk of een glas cola.
Uit de inhoud van tapgesprekken blijkt dat niet alleen met [bijnaam verdachte] over dit soort zaken gesproken wordt, maar dat ook onder meer [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] onderling met elkaar gesprekken voeren over deze onderwerpen. De gesprekspartners zijn hierbij steeds kennelijk goed ingevoerd in de wijze van gebruik van de termen. Hier kan bijvoorbeeld gewezen worden op een tapgesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , waarin [medeverdachte 3] zich beklaagt over [bijnaam verdachte] en zijn zoon, omdat er iemand is die 5 komkommers wil hebben en dat hij er dus één nodig heeft, terwijl [bijnaam verdachte] zegt dat [medeverdachte 6] met een vriend aan het bellen is. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij er meteen een komt brengen. De gesprekken dienen bezien te worden tegen de achtergrond van het gegeven dat bij de doorzoeking van de woning waar verdachte met onder meer zijn zoon tevens medeverdachte [medeverdachte 6] verbleef, een tas is gevonden met zakjes heroïne en cocaïne en een aanzienlijk contant geldbedrag. In de tas zat ook een notitieblok (ook wel aangeduid als ‘schrift’/’schriftje’) met aantekeningen in het Arabisch. Deze aantekeningen bleken na vertaling, naast de namen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] , getallen te bevatten en hoeveelheden van onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’.
Daarnaast heeft [medeverdachte 6] hierover aangegeven dat termen als groente, fruit, komkommer en brood binnen de gecodeerde taal hoorden die door [medeverdachte 1] werd gebruikt.
In dat verband is dan van belang dat in een tap van het nummer eindigend op -7088 ook gebruik wordt gemaakt van dergelijke terminologie. Uit dit gesprek blijkt immers dat [medeverdachte 6] iets voor [medeverdachte 1] moet doen. [medeverdachte 6] vraagt zijn vader de zak te openen en [naam] drie van de vijf "broodjes" daaruit te geven.
In het tapgesprek met sessienummer 2558 van 10 september 2018 belt [medeverdachte 6] uit naar nummer -7088 en noemt [medeverdachte 6] zijn gesprekspartner ‘papa’. Er is geen reden om aan te nemen dat verdachte op dat moment niet de gebruiker van nummer -7088 was.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de persoon die [bijnaam verdachte] wordt genoemd nauw telefonisch contact onderhield met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , terwijl verdachte, die ook wel wordt aangesproken als [bijnaam verdachte] , heeft aangegeven dat deze personen tot zijn nauwe sociale kring kunnen worden gerekend.
Op grond daarvan kan de unieke samenstelling van deze groep identificerend zijn ten aanzien van verdachte als gebruiker van het nummer eindigend op -9981. Nu daarbij komt dat in de gesprekken door alle leden van de groep specifieke terminologie wordt gebezigd, een terminologie waar verdachte ook gebruik van heeft gemaakt met het bij hem in gebruik zijnde nummer eindigend op -7088, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon genoemd [bijnaam verdachte] is en dat hij als zodanig heeft deelgenomen aan de gesprekken met het telefoonnummer eindigend op -9981.
Voorgaande beschouwing leidt ook tot de slotsom dat de, mede door de verdachte gevoerde, gesprekken grotendeels een versluierend karakter hebben en dat deze doorgaans de handel in verdovende middelen tot onderwerp hebben.
Nu de nummers eindigend op -7088 en -9981 op grond van de inhoud van de tapgesprekken aan verdachte zijn gekoppeld, behoeft het verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken van een verantwoording van de stemherkenning, geen verdere bespreking.
Pleegperiode
Het begin van de pleegperiode wordt gemarkeerd door het eerste tapgesprek in het dossier waaraan verdachte deelneemt, te weten het gesprek op 5 juli 2018, waarbij verdachte op telefoonnummer -9981 wordt gebeld door [medeverdachte 2] .
Modus operandi
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de werkwijze van de verdachte en de personen die met hem samenwerkten. Dit is redengevend bewijs voor de bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. De bewijsmiddelen worden daartoe in hun onderling verband en samenhang gebezigd. Aldus hebben de bewijsmiddelen niet alleen betrekking op het feit waarop zij blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben. Zij versterken ook de bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen voor het feit waarvoor zij niet direct redengevend zijn.
Meer in het bijzonder betekent dit dat de bewijsmiddelen die naar hun inhoud betrekking hebben op de feit 1 ook strekken tot bewijs voor het opzet van verdachte op het aanwezig hebben van de onder 2 genoemde verdovende middelen, in die zin dat hij hiervan wetenschap heeft gehad en dat de drugs zich bevonden binnen zijn machtssfeer. En omgekeerd, draagt de aanwezigheid van de onder 2 bewezen te verklaren hoeveelheden verdovende middelen in de woning waar verdachte verbleef bij aan het bewijs voor feit 1.
Uit het opsporingsonderzoek komt in de eerste plaats naar voren dat de verdachte in dit onderzoek veelvuldig van telefoonnummer wisselden. Bepaalde aan verdachten in onderzoek Stansbury toegeschreven telefoonnummers blijken als typische deallijnen te kunnen worden gekenschetst. Dit betreft met name de nummers [telefoonnummer] , [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Kenmerkend is bijvoorbeeld dat deze nummers telkens binnen korte tijd meerdere kortdurende contacten hebben met andere nummers. Daarbij is vastgesteld dat meerdere van de nummers die naar de veronderstelde deallijn bellen, kunnen worden gekoppeld aan personen die bij de politie bekend staan als harddruggebruikers. De verklaringen van als getuige gehoorde gebruikers bevestigen het wisselen van dealnummers.
Daar waar deze deallijnen zijn getapt, blijkt dat de gesprekken vaak gaan over ‘bestellingen’ en het regelen van een ontmoeting, waarbij over het algemeen op vaste locaties in Alkmaar en Sint Pancras wordt afgesproken. Daarbij worden dikwijls ook bedragen genoemd.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de zogeheten de deallijnen dragen ook gesprekken, gevoerd via andere telefoonnummers, tussen de verdachten onderling, bij aan het bewijs dat er in samenwerking bestellingen werden opgenomen en dienovereenkomstig werd geleverd.
Opvallend is dat zowel op de deallijnen als in de onderlinge contacten versluierende taal wordt gebezigd.
In de klantencontacten worden vaak termen gebruikt als ‘melk’, ‘koffie’, ‘wit’, ‘bruin/donker’. Verdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat ‘melk’ of ‘wit’ staat voor cocaïne, ‘blok’ of ‘koffie’ is crack-cocaïne, ‘lichte’ is snuif-cocaïne, ‘donkere’ of ‘chocola’ betekent: heroïne en XTC wordt aangeduid als ‘snoep’.
Onder elkaar spreken verdachten vaak over onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’.
Voor de rechtbank staat vast – zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd – dat ook deze woorden moeten worden verstaan als aanduidingen voor verdovende middelen.
Uit het telecomonderzoek rijst een beeld op van een werkwijze waarbij gebruikers telefonisch contact leggen met een door een van de verdachten in dit onderzoek beheerde deallijn, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting. Op de afgesproken plaats verschijnt dan een van de verdachten – vaak niet zijnde degene die de bestelling heeft aangenomen – waarna de overdracht van de verdovende middelen plaatsvindt.
Dit beeld wordt bevestigd door de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij om verdovende middelen/pillen te bestellen belde naar ‘ [naam] ’ uit Syrië op het nummer [telefoonnummer] . Er werd dan een plek afgesproken, bij de grote kerk in Sint Pancras of bij de Lidl in de wijk Overdie in Alkmaar. Daar verscheen dan een Syrische jongen die de bestelde waar kwam brengen.
Een andere getuige, [getuige 2] , heeft verklaard dat hij om cocaïne te bestellen via het nummer [telefoonnummer] belde met ene [naam] . [naam] kwam de cocaïne eerst zelf brengen; later verschenen een ielige jongen of een stille jongen met een bril op de afspraken. De getuige heeft [naam] aan de hand van een politiefoto geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . De ielige jongen herkende hij als [medeverdachte 6] . Van de jongen met de bril denkt hij dat het [medeverdachte 3] is.
De uit de bewijsmiddelen blijkende modus operandi vindt verder onderbouwing in de volgende in de bewijslevering betrokken onderzoeksresultaten.
Op 11 september 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woningen/verblijfplaatsen van verdachten.
Op het woonadres van [medeverdachte 1] in [woonplaats verdachte] is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen, te weten bijna drie kilo cocaïne, 337 gram heroïne en ruim 900 XTC-pillen (MDMA). Ook werd een helm gevonden, die was voorzien van een verborgen compartiment. In dit compartiment zijn sporen van cocaïne aangetoond. Bij een latere doorzoeking van de bij deze woning horende schuur is een geldbedrag van in totaal ruim € 15.000,- gevonden, verborgen in de holle poten van een krukje.
In de woning van [medeverdachte 3] werden in een loze ruimte achter de koelkast verdovende middelen en een bedrag van € 12.000,- in kleine coupures aangetroffen. In een van de kussens van de bank in de woonkamer bleek nog eens ruim € 3.000,-, eveneens in kleine coupures, verstopt te zitten. In totaal was in de woning ongeveer 3 gram heroïne en 30 gram cocaïne aanwezig.
Ook bij [medeverdachte 2] thuis in [woonplaats verdachte] zijn handelshoeveelheden harddrugs aangetroffen: ongeveer 30 gram cocaïne, 5 gram heroïne en 5 XTC-pillen. Verder werd ook hier een helm met een verborgen compartiment gevonden.
Tot slot heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel [adres] , waar op dat moment sinds enkele dagen verdachte [verdachte] verbleef, samen met zijn gezin, onder wie zijn minderjarige zoon en tevens verdachte in onderzoek Stansbury, [medeverdachte 6] . In de kast op de kamer waar [medeverdachte 6] sliep stond een boodschappentas van Jumbo, met daarin een groot aantal klein-verpakkingen cocaïne en heroïne. De tas bevatte ook ruim € 3.500,- in contanten. Daarnaast zat in de tas een notitieblok met aantekeningen in het Arabisch (in de verhoren van [medeverdachte 6] ook aangeduid als “schrift”/“schriftje” en te onderscheiden van het schrift dat is aangetroffen in de slaapkamer van [verdachte] ). Deze aantekeningen zijn vertaald. Bij nadere beschouwing van de aantekeningen springt direct in het oog dat er veel namen (waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] ) en getallen instaan. Ook worden in de aantekeningen veelal hoeveelheden vermeld van onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’, vergelijkbare termen als gebruikt in de onderlinge communicatie tussen verdachten en in de communicatie via de deallijnen.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij de Jumbo tas had gekregen van [medeverdachte 1] , om te bewaren. In de tas zaten kleine zakjes, waarop ‘melk’, ‘groente’ of ‘fruit’ stond. In de tas zat ook geld en een schriftje waarin over groente en fruit geschreven stond. Een week nadat [medeverdachte 6] de tas had gekregen, kreeg hij van [medeverdachte 1] een telefoontje. [medeverdachte 1] belde hem vaak op dat telefoontje en dan moest [medeverdachte 6] groente, fruit of melk brengen naar mensen die hij op straat, meestal in Overdie, ontmoette. In het schriftje stonden namen met daarachter groente of fruit, zodat hij wist wie hij wat moest brengen. In het schriftje stonden ook prijzen. [medeverdachte 1] praatte gecodeerd. Als hij het over papier of papieren had, ging het over geld. Met komkommer werd ook groente bedoeld. [medeverdachte 1] kwam regelmatig langs om de tas bij te vullen; de tas raakte nooit leeg. Ook schreef [medeverdachte 1] dan in het schriftje, aldus nog steeds [medeverdachte 6] .
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast waar in het dossier wordt gesproken over ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’ dit moet worden gezien als versluierend taalgebruik voor verdovende middelen.
De aantekeningen op het notitieblok moeten dan ook worden gelezen als een administratie van de handel in verdovende middelen. Dit wordt nog verder versterkt doordat daarin bij getallen ook de woorden ‘eenheden’, ‘zakjes’ en ‘totaal rekening’, ‘betaald rekening’ en ‘restant rekening’ voorkomen.
De rechtbank gaat er, op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, vanuit dat [medeverdachte 1] een groothandel in verdovende middelen in stand hield, die drugs leverde aan verschillende personen die de drugs leverden aan gebruikers. Het ging daarbij om [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] / [medeverdachte 6] . De verdovende middelen werden op bestelling geleverd aan individuele klanten, in sommige gevallen via een tussenhandelaar (verdachte [medeverdachte 4] ) of na bemiddeling (verdachte [medeverdachte 5] ).
Feit 1: medeplegen
Uit de tapgesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen, zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage en in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte een handelsvoorraad verdovende middelen (mede) beheerde, hand- en spandiensten verleende zoals het klaarzetten van drugs en het onderhouden van contacten met de medeverdachten, dat hij met zijn zoon samenwerkte bij beheer van de voorraad en het voorbereiden van leveringen, en dat hij zich bezig hield met het voeren van een nauwkeurige verkoop-, c.q. voorraadadministratie van de drugs waarvoor hij aan medeverdachte [medeverdachte 2] verantwoording aflegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het onder 1 ten laste gelegde dealen van harddrugs en dat daarmee sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen daarom bewezen.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de strafbare gedragingen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dienen ter ondersteuning van het bewijs dat het telkens is gegaan om verkoop en levering van harddrugs, gelet op het zinvol verband tussen deze bewijsmiddelen en de overige bewijsmiddelen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] worden door de rechtbank evenwel niet aangemerkt als medeplegers van de verdachte.
Feit 2: opzet
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van feit 2 vereist is dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen en dat hij daarover beschikkingsmacht had. Uit hetgeen hierboven onder het kopje "Feit 1: medeplegen" is opgenomen blijkt genoegzaam dat daarvan sprake is geweest.
De rechtbank acht ook dit feit bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 5 juli 2018 tot en met 10 september 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA.
2.
hij op 11 september 2018 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 191,45 gram en ongeveer 52,57 gram van een materiaal bevattende cocaïne, respectievelijk heroïne.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte first offender is en dat bij een eventuele straf aftrek moet plaatsvinden van de tijd die verdachte in zowel Duitsland als Nederland in detentie heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met anderen gedurende een periode van ruim twee maanden gehandeld in cocaïne, heroïne en MDMA. Daarnaast heeft verdachte een handelshoeveelheid van opgeteld bijna 250 gram cocaïne en heroïne aanwezig gehad.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. De rechtbank acht het in bijzonder kwalijk dat verdachte zijn eigen minderjarige zoon, die destijds was toevertrouwd aan de zorgen van stichting Nidos en in de Nederlandse samenleving in een kwetsbare positie verkeerde, bij de drugshandel betrokken heeft laten zijn. Dit illustreert zijn gretigheid om deze feiten te willen plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder wegens enig strafbaar feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een e-mailbericht gedateerd 6 februari 2020 van mevrouw [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland. In dit bericht laat de reclassering weten dat men bij gebrek aan concrete informatie geen mogelijkheden ziet een plan van aanpak voor verdachte op te stellen in het kader van bijzondere voorwaarden. Daarbij speelt mee dat de verblijfsstatus van verdachte onzeker is. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt bovendien als hoog ingeschat wegens het ontbreken van contactgegevens in Nederland. Om deze redenen acht de reclassering het aanvragen van een adviesrapport niet zinvol.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te
noemen duur moet worden opgelegd.

8.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Teruggave aan verdachte
Op 11 september 2018 zijn op het adres [adres] onder verdachte meerdere geldbedragen, in verschillende valuta, in beslag genomen.
Verdachte heeft verklaard dat de volgende bedragen van hem zijn:
  • een bedrag van € 400,-, aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verdachte;
  • een bedrag van € 500,-, aangetroffen in een wandmeubel;
  • een bedrag van € 1.700,-, aangetroffen in de kleine slaapkamer;
  • een kleine hoeveelheid Syrische ponden en Libanese dollars, aangetroffen in de kleine slaapkamer.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat genoemde bedragen in een zodanige relatie tot strafbare feiten staan, dat zij voor de bijkomende straf van verbeurdverklaring – zoals door de officier van justitie gevorderd – in aanmerking komen. De rechtbank zal daarom gelasten dat deze gelden aan de beslagene, in casu verdachte, worden teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag ten bedrage van (omgerekend) € 1.915,59 (nr. 2 op de beslaglijst), welk bedrag verdachte bij zich had bij zijn aanhouding in Duitsland op 24 december 2019, eveneens dient te worden teruggegeven aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan geen verband worden vastgesteld tussen dit geld en enig strafbaar feit.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Verdachte heeft verklaard dat de volgende onder hem in beslag genomen geldbedragen niet van hem zijn:
  • een bedrag van € 3.700,-, aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verdachte;
  • een bedrag van € 40,-, aangetroffen in een jaszak;
  • een bedrag in Syrische ponden en Libanese dollars (totaal 4000,-).
De rechtbank is van oordeel dat deze onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedragen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien tot nu toe geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1 en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in overleveringsdetentie en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • een bedrag van € 400,-, aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verdachte;
  • een bedrag van € 500,-, aangetroffen in een wandmeubel;
  • een bedrag van € 1.700,-, aangetroffen in de kleine slaapkamer;
  • een kleine hoeveelheid Syrische ponden en Libanese dollars, aangetroffen in de kleine slaapkamer.
- een geldbedrag ten bedrage van (omgerekend) € 1.915,59 (nr. 2 op de beslaglijst).
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
  • een bedrag van € 3.700,-, aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verdachte;
  • een bedrag van € 40,-, aangetroffen in een jaszak;
  • een bedrag in Syrische ponden en Libanese dollars (totaal 4000,-).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2020.
Mr. Bosma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]