3.3.3Bewijsmotivering
In april 2018 is een rechercheonderzoek gestart onder de naam Stansbury. Dit betreft een onderzoek naar handel in en verkoop van verdovende middelen. In dit onderzoek kwamen naast verdachte nog zes personen als verdachten in beeld. Dit betroffen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , zoon van verdachte.
In het onderzoek zijn van een groot aantal telefoonnummers de historische verkeersgegevens geanalyseerd en er zijn telefoons afgeluisterd. Daarnaast hebben doorzoekingen van woningen/verblijfplaatsen van verdachten plaatsgevonden, zijn er getuigen gehoord en hebben enkele van de verdachten verklaringen afgelegd.
Overwegingen over het bewijs op onderdelen in het licht van verweren en opmerkingen van de verdediging
Toeschrijving van tapgesprekken
De raadsman heeft met betrekking tot drie in het dossier aan verdachte toegeschreven telefoonnummers verweer gevoerd met als strekking, zoals gezegd, dat behalve van het nummer eindigend op -7088 van geen van de in het onderzoek aan verdachte toegeschreven telefoonnummers kan worden vastgesteld dat die bij verdachte in gebruik zijn geweest noch dat hij de persoon is geweest die heeft deelgenomen aan de gesprekken zoals die uit de tapgesprekken blijken.
De rechtbank stelt vast dat het dossier slechts één tapgesprek gevoerd via het nummer [telefoonnummer] bevat. Dit gesprek wordt door de rechtbank niet tot het bewijs gebezigd, zodat dit telefoonnummer verder buiten beschouwing kan blijven.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting van 4 maart 2020 bevestigd dat het telefoonnummer dat eindigt op -7088 zijn telefoonnummer was, maar dat zijn zoon dat nummer ook wel gebruikte.
Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
Het telefoonnummer eindigend op -9981 is vanaf 5 juli 2018 door de politie opgenomen en afgeluisterd. Dit telefoonnummer wordt aan verdachte toegeschreven op grond van het feit dat de gebruiker tijdens de gevoerde gesprekken wordt aangeduid met [bijnaam verdachte] (of [bijnaam verdachte] ), hetgeen in het Arabisch betekent vader van [medeverdachte 6] , een aanspreektitel die een man wiens oudste zoon [medeverdachte 6] heet kan toekomen. Dit is op verdachte van toepassing en hij heeft bij de politie verklaard ook wel zo genoemd te worden.
Verdachte heeft daarnaast tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te kennen. Hij geeft aan ze te kennen als de neven van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kent hij ook. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn belgedrag met nummer eindigend op -7088, op de dag van de aanhouding van zijn zoon, ingegeven werd door een behoefte aan hulp en dat hij toen hij naar buiten mocht om zijn kind naar school te brengen dus goede vrienden ging proberen te bellen.
Uit het dossier blijkt voorts dat [medeverdachte 2] zeer regelmatig heeft gebeld met het telefoonnummer eindigend op -9981. [medeverdachte 2] spreekt zijn gesprekspartner dan aan met [bijnaam verdachte] . Ook blijkt dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zeer regelmatig over en weer met elkaar bellen waarin onder meer over [bijnaam verdachte] wordt gesproken.
Uit de veelheid aan verkeers- en tapgegevens blijkt niet van het bestaan van meer dan één persoon die in de communicatie tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met de naam [bijnaam verdachte] wordt aangesproken en uit de hiervoor genoemde taps waarin deze persoon wordt benoemd blijkt niet van verwarring over wie [bijnaam verdachte] zou moeten zijn.
Daar komt bij dat in de tapgesprekken van het telefoonnummer eindigend op -9981 onder meer wordt gesproken over de vraag of alles wel juist genoteerd is, over een schrift waarin iets niet genoteerd zou zijn, over het noteren van aantallen en prijzen, over incomplete papieren, over groente, fruit en aantallen komkommers, over appels, chips, een glas melk of een glas cola.
Uit de inhoud van tapgesprekken blijkt dat niet alleen met [bijnaam verdachte] over dit soort zaken gesproken wordt, maar dat ook onder meer [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] onderling met elkaar gesprekken voeren over deze onderwerpen. De gesprekspartners zijn hierbij steeds kennelijk goed ingevoerd in de wijze van gebruik van de termen. Hier kan bijvoorbeeld gewezen worden op een tapgesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , waarin [medeverdachte 3] zich beklaagt over [bijnaam verdachte] en zijn zoon, omdat er iemand is die 5 komkommers wil hebben en dat hij er dus één nodig heeft, terwijl [bijnaam verdachte] zegt dat [medeverdachte 6] met een vriend aan het bellen is. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij er meteen een komt brengen. De gesprekken dienen bezien te worden tegen de achtergrond van het gegeven dat bij de doorzoeking van de woning waar verdachte met onder meer zijn zoon tevens medeverdachte [medeverdachte 6] verbleef, een tas is gevonden met zakjes heroïne en cocaïne en een aanzienlijk contant geldbedrag. In de tas zat ook een notitieblok (ook wel aangeduid als ‘schrift’/’schriftje’) met aantekeningen in het Arabisch. Deze aantekeningen bleken na vertaling, naast de namen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] , getallen te bevatten en hoeveelheden van onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’.
Daarnaast heeft [medeverdachte 6] hierover aangegeven dat termen als groente, fruit, komkommer en brood binnen de gecodeerde taal hoorden die door [medeverdachte 1] werd gebruikt.
In dat verband is dan van belang dat in een tap van het nummer eindigend op -7088 ook gebruik wordt gemaakt van dergelijke terminologie. Uit dit gesprek blijkt immers dat [medeverdachte 6] iets voor [medeverdachte 1] moet doen. [medeverdachte 6] vraagt zijn vader de zak te openen en [naam] drie van de vijf "broodjes" daaruit te geven.
In het tapgesprek met sessienummer 2558 van 10 september 2018 belt [medeverdachte 6] uit naar nummer -7088 en noemt [medeverdachte 6] zijn gesprekspartner ‘papa’. Er is geen reden om aan te nemen dat verdachte op dat moment niet de gebruiker van nummer -7088 was.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de persoon die [bijnaam verdachte] wordt genoemd nauw telefonisch contact onderhield met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , terwijl verdachte, die ook wel wordt aangesproken als [bijnaam verdachte] , heeft aangegeven dat deze personen tot zijn nauwe sociale kring kunnen worden gerekend.
Op grond daarvan kan de unieke samenstelling van deze groep identificerend zijn ten aanzien van verdachte als gebruiker van het nummer eindigend op -9981. Nu daarbij komt dat in de gesprekken door alle leden van de groep specifieke terminologie wordt gebezigd, een terminologie waar verdachte ook gebruik van heeft gemaakt met het bij hem in gebruik zijnde nummer eindigend op -7088, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon genoemd [bijnaam verdachte] is en dat hij als zodanig heeft deelgenomen aan de gesprekken met het telefoonnummer eindigend op -9981.
Voorgaande beschouwing leidt ook tot de slotsom dat de, mede door de verdachte gevoerde, gesprekken grotendeels een versluierend karakter hebben en dat deze doorgaans de handel in verdovende middelen tot onderwerp hebben.
Nu de nummers eindigend op -7088 en -9981 op grond van de inhoud van de tapgesprekken aan verdachte zijn gekoppeld, behoeft het verweer van de raadsman met betrekking tot het ontbreken van een verantwoording van de stemherkenning, geen verdere bespreking.
Pleegperiode
Het begin van de pleegperiode wordt gemarkeerd door het eerste tapgesprek in het dossier waaraan verdachte deelneemt, te weten het gesprek op 5 juli 2018, waarbij verdachte op telefoonnummer -9981 wordt gebeld door [medeverdachte 2] .
Modus operandi
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de werkwijze van de verdachte en de personen die met hem samenwerkten. Dit is redengevend bewijs voor de bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. De bewijsmiddelen worden daartoe in hun onderling verband en samenhang gebezigd. Aldus hebben de bewijsmiddelen niet alleen betrekking op het feit waarop zij blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben. Zij versterken ook de bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen voor het feit waarvoor zij niet direct redengevend zijn.
Meer in het bijzonder betekent dit dat de bewijsmiddelen die naar hun inhoud betrekking hebben op de feit 1 ook strekken tot bewijs voor het opzet van verdachte op het aanwezig hebben van de onder 2 genoemde verdovende middelen, in die zin dat hij hiervan wetenschap heeft gehad en dat de drugs zich bevonden binnen zijn machtssfeer. En omgekeerd, draagt de aanwezigheid van de onder 2 bewezen te verklaren hoeveelheden verdovende middelen in de woning waar verdachte verbleef bij aan het bewijs voor feit 1.
Uit het opsporingsonderzoek komt in de eerste plaats naar voren dat de verdachte in dit onderzoek veelvuldig van telefoonnummer wisselden. Bepaalde aan verdachten in onderzoek Stansbury toegeschreven telefoonnummers blijken als typische deallijnen te kunnen worden gekenschetst. Dit betreft met name de nummers [telefoonnummer] , [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Kenmerkend is bijvoorbeeld dat deze nummers telkens binnen korte tijd meerdere kortdurende contacten hebben met andere nummers. Daarbij is vastgesteld dat meerdere van de nummers die naar de veronderstelde deallijn bellen, kunnen worden gekoppeld aan personen die bij de politie bekend staan als harddruggebruikers. De verklaringen van als getuige gehoorde gebruikers bevestigen het wisselen van dealnummers.
Daar waar deze deallijnen zijn getapt, blijkt dat de gesprekken vaak gaan over ‘bestellingen’ en het regelen van een ontmoeting, waarbij over het algemeen op vaste locaties in Alkmaar en Sint Pancras wordt afgesproken. Daarbij worden dikwijls ook bedragen genoemd.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de zogeheten de deallijnen dragen ook gesprekken, gevoerd via andere telefoonnummers, tussen de verdachten onderling, bij aan het bewijs dat er in samenwerking bestellingen werden opgenomen en dienovereenkomstig werd geleverd.
Opvallend is dat zowel op de deallijnen als in de onderlinge contacten versluierende taal wordt gebezigd.
In de klantencontacten worden vaak termen gebruikt als ‘melk’, ‘koffie’, ‘wit’, ‘bruin/donker’. Verdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat ‘melk’ of ‘wit’ staat voor cocaïne, ‘blok’ of ‘koffie’ is crack-cocaïne, ‘lichte’ is snuif-cocaïne, ‘donkere’ of ‘chocola’ betekent: heroïne en XTC wordt aangeduid als ‘snoep’.
Onder elkaar spreken verdachten vaak over onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’.
Voor de rechtbank staat vast – zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd – dat ook deze woorden moeten worden verstaan als aanduidingen voor verdovende middelen.
Uit het telecomonderzoek rijst een beeld op van een werkwijze waarbij gebruikers telefonisch contact leggen met een door een van de verdachten in dit onderzoek beheerde deallijn, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting. Op de afgesproken plaats verschijnt dan een van de verdachten – vaak niet zijnde degene die de bestelling heeft aangenomen – waarna de overdracht van de verdovende middelen plaatsvindt.
Dit beeld wordt bevestigd door de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij om verdovende middelen/pillen te bestellen belde naar ‘ [naam] ’ uit Syrië op het nummer [telefoonnummer] . Er werd dan een plek afgesproken, bij de grote kerk in Sint Pancras of bij de Lidl in de wijk Overdie in Alkmaar. Daar verscheen dan een Syrische jongen die de bestelde waar kwam brengen.
Een andere getuige, [getuige 2] , heeft verklaard dat hij om cocaïne te bestellen via het nummer [telefoonnummer] belde met ene [naam] . [naam] kwam de cocaïne eerst zelf brengen; later verschenen een ielige jongen of een stille jongen met een bril op de afspraken. De getuige heeft [naam] aan de hand van een politiefoto geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . De ielige jongen herkende hij als [medeverdachte 6] . Van de jongen met de bril denkt hij dat het [medeverdachte 3] is.
De uit de bewijsmiddelen blijkende modus operandi vindt verder onderbouwing in de volgende in de bewijslevering betrokken onderzoeksresultaten.
Op 11 september 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woningen/verblijfplaatsen van verdachten.
Op het woonadres van [medeverdachte 1] in [woonplaats verdachte] is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen, te weten bijna drie kilo cocaïne, 337 gram heroïne en ruim 900 XTC-pillen (MDMA). Ook werd een helm gevonden, die was voorzien van een verborgen compartiment. In dit compartiment zijn sporen van cocaïne aangetoond. Bij een latere doorzoeking van de bij deze woning horende schuur is een geldbedrag van in totaal ruim € 15.000,- gevonden, verborgen in de holle poten van een krukje.
In de woning van [medeverdachte 3] werden in een loze ruimte achter de koelkast verdovende middelen en een bedrag van € 12.000,- in kleine coupures aangetroffen. In een van de kussens van de bank in de woonkamer bleek nog eens ruim € 3.000,-, eveneens in kleine coupures, verstopt te zitten. In totaal was in de woning ongeveer 3 gram heroïne en 30 gram cocaïne aanwezig.
Ook bij [medeverdachte 2] thuis in [woonplaats verdachte] zijn handelshoeveelheden harddrugs aangetroffen: ongeveer 30 gram cocaïne, 5 gram heroïne en 5 XTC-pillen. Verder werd ook hier een helm met een verborgen compartiment gevonden.
Tot slot heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel [adres] , waar op dat moment sinds enkele dagen verdachte [verdachte] verbleef, samen met zijn gezin, onder wie zijn minderjarige zoon en tevens verdachte in onderzoek Stansbury, [medeverdachte 6] . In de kast op de kamer waar [medeverdachte 6] sliep stond een boodschappentas van Jumbo, met daarin een groot aantal klein-verpakkingen cocaïne en heroïne. De tas bevatte ook ruim € 3.500,- in contanten. Daarnaast zat in de tas een notitieblok met aantekeningen in het Arabisch (in de verhoren van [medeverdachte 6] ook aangeduid als “schrift”/“schriftje” en te onderscheiden van het schrift dat is aangetroffen in de slaapkamer van [verdachte] ). Deze aantekeningen zijn vertaald. Bij nadere beschouwing van de aantekeningen springt direct in het oog dat er veel namen (waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] ) en getallen instaan. Ook worden in de aantekeningen veelal hoeveelheden vermeld van onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’, vergelijkbare termen als gebruikt in de onderlinge communicatie tussen verdachten en in de communicatie via de deallijnen.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij de Jumbo tas had gekregen van [medeverdachte 1] , om te bewaren. In de tas zaten kleine zakjes, waarop ‘melk’, ‘groente’ of ‘fruit’ stond. In de tas zat ook geld en een schriftje waarin over groente en fruit geschreven stond. Een week nadat [medeverdachte 6] de tas had gekregen, kreeg hij van [medeverdachte 1] een telefoontje. [medeverdachte 1] belde hem vaak op dat telefoontje en dan moest [medeverdachte 6] groente, fruit of melk brengen naar mensen die hij op straat, meestal in Overdie, ontmoette. In het schriftje stonden namen met daarachter groente of fruit, zodat hij wist wie hij wat moest brengen. In het schriftje stonden ook prijzen. [medeverdachte 1] praatte gecodeerd. Als hij het over papier of papieren had, ging het over geld. Met komkommer werd ook groente bedoeld. [medeverdachte 1] kwam regelmatig langs om de tas bij te vullen; de tas raakte nooit leeg. Ook schreef [medeverdachte 1] dan in het schriftje, aldus nog steeds [medeverdachte 6] .
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast waar in het dossier wordt gesproken over ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’ dit moet worden gezien als versluierend taalgebruik voor verdovende middelen.
De aantekeningen op het notitieblok moeten dan ook worden gelezen als een administratie van de handel in verdovende middelen. Dit wordt nog verder versterkt doordat daarin bij getallen ook de woorden ‘eenheden’, ‘zakjes’ en ‘totaal rekening’, ‘betaald rekening’ en ‘restant rekening’ voorkomen.
De rechtbank gaat er, op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, vanuit dat [medeverdachte 1] een groothandel in verdovende middelen in stand hield, die drugs leverde aan verschillende personen die de drugs leverden aan gebruikers. Het ging daarbij om [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] / [medeverdachte 6] . De verdovende middelen werden op bestelling geleverd aan individuele klanten, in sommige gevallen via een tussenhandelaar (verdachte [medeverdachte 4] ) of na bemiddeling (verdachte [medeverdachte 5] ).
Feit 1: medeplegen
Uit de tapgesprekken waaraan verdachte heeft deelgenomen, zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage en in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte een handelsvoorraad verdovende middelen (mede) beheerde, hand- en spandiensten verleende zoals het klaarzetten van drugs en het onderhouden van contacten met de medeverdachten, dat hij met zijn zoon samenwerkte bij beheer van de voorraad en het voorbereiden van leveringen, en dat hij zich bezig hield met het voeren van een nauwkeurige verkoop-, c.q. voorraadadministratie van de drugs waarvoor hij aan medeverdachte [medeverdachte 2] verantwoording aflegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het onder 1 ten laste gelegde dealen van harddrugs en dat daarmee sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen daarom bewezen.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de strafbare gedragingen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dienen ter ondersteuning van het bewijs dat het telkens is gegaan om verkoop en levering van harddrugs, gelet op het zinvol verband tussen deze bewijsmiddelen en de overige bewijsmiddelen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] worden door de rechtbank evenwel niet aangemerkt als medeplegers van de verdachte.
Feit 2: opzet
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van feit 2 vereist is dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen en dat hij daarover beschikkingsmacht had. Uit hetgeen hierboven onder het kopje "Feit 1: medeplegen" is opgenomen blijkt genoegzaam dat daarvan sprake is geweest.
De rechtbank acht ook dit feit bewezen.