ECLI:NL:RBNHO:2020:2751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3133
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor tijdelijke loods in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijke loods door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De vergunning is verleend aan North Sea Venue B.V. voor een loods met een instandhoudingstermijn van 10 jaar, gelegen op Hemkade 48A te Zaandam. Eiser, die naast de loods woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juni 2019, waarin zijn bezwaar tegen de vergunning ongegrond is verklaard. Eiser betoogt dat de loods op verontreinigde grond staat en dat er geen goedgekeurd saneringsplan is, waardoor de omgevingsvergunning niet in werking kan treden. De rechtbank overweegt dat de voorschriften voor het bouwen op verontreinigde grond niet van toepassing zijn, omdat de loods onbemand is en niet dagelijks door dezelfde mensen wordt gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser, zoals geluidsoverlast en waardedaling van zijn woning, niet zwaarder wegen dan de vergunningverlening. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3133

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C.V. Mans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: M.E. Biezenaar, P. Janssens en F. Oussouma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
North Sea Venue B.V., te Zaandam, gemachtigde: mr. D.A.J. Sturhoofd.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijke loods met een instandhoudingstermijn van 10 jaar op de locatie Hemkade 48A te Zaandam.
Bij besluit van 7 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld werd door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 12 juli 2018 heeft derde-partij een aanvraag om een omgevingsvergunning bij verweerder ingediend ter realisatie van een loods van 10,9 meter bij 20 meter, met een goothoogte van 3,75 meter voor een periode van 10 jaar ten behoeve van de opslag van materiaal. Eiser woont naast de loods.
2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bedrijven Zuid” (het bestemmingsplan) rust op het perceel de enkelbestemming “Bedrijventerrein-1” met de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering” en functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.1” en gebiedsaanduiding “Geluidzone – industrie 1”en “Geluidzone – industrie 3”. Niet in geschil is dat het project in strijd is met de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering”, omdat de loods niet ten dienste staat van deze bestemming.
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het project niet in strijd is met de bestemming “Bedrijventerrein-1”, omdat in de loods materialen zullen worden opgeslagen die periodiek worden gebruikt voor de bedrijfsvoering van North Sea Venue B.V. Met betrekking het strijdig gebruik van de gronden met de bestemming “Waterstaat-Waterkering” stelt verweerder dat gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 25.3 van de planregels, omdat geen onevenredige afbreuk gedaan wordt aan de belangen van de waterkering.
5.1
Eiser voert aan dat de loods op ernstig verontreinigde grond staat en dat op grond van artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Zaanstad 2008 niet mag worden gebouwd. Er ontbreekt een onderzoeksrapport waaruit blijkt dat de bouw van de loods verantwoord is. Voorts is op grond van artikel 6.2c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de omgevingsvergunning niet in werking getreden, omdat er geen goedgekeurd saneringsplan is.
5.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3243, overwogen dat onder verwijzing naar de toelichting op de Bouwverordening van de gemeente Waalwijk, waarin wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (Kamerstukken II, 1995/96, 24 809, nr. 3, blz. 4), artikel 2.4.1 van de Bouwverordening betrekking heeft op bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag.
De rechtbank acht deze jurisprudentie van overeenkomstige toepassing op de Bouwverordening van de gemeente Zaanstad 2008 (de Bouwverordening).
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de voorschriften voor het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond niet van toepassing zijn op onderhavig project. Onweersproken is namelijk door derde-partij gesteld dat in de loods niet dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven. De loods is vergund ten behoeve van de opslag voor goederen en is onbemand. Artikel 2.4.1 van de Bouwverordening staat dan ook niet in de weg aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Hiermee staat tevens vast dat geen sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Woningwet. Dat de omgevingsvergunning niet in werking is getreden op grond van artikel 6c van de Wabo volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte de belangen van eiser niet heeft meegewogen in de beoordeling van het bestreden besluit. Verweerder had in acht moeten nemen dat eiser geluidsoverlast ervaart tijdens evenementen van North Sea Venue B.V. en dat hij nog meer overlast zal ondervinden met de komst van de loods. Voorts is de loods op
20 meter van het huis van eiser geplaatst terwijl op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan een afstand van 200 meter moet worden aangehouden tussen een bedrijf uit de categorie 4.1 en een woning. Eiser meent dat het mogelijk is om de loods op een grotere afstand van zijn woning te realiseren. Het woongenot van eiser wordt aangetast door de komst van de loods, omdat hij het uitzicht blokkeert vanuit zijn woning. Ook zal de woning van eiser in waarde dalen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een ondeugdelijke belangenafweging. Verweerder heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de vergunningverlening dan aan het belang van eiser, wat er onder andere in is gelegen dat hij geen geluidsoverlast ondervindt van de komst van de loods. De loods is bestemd voor de opslag van goederen en wordt niet gebruikt voor horecadoeleinden in de zin dat publiek in de loods zal verblijven. Er is dus geen geluidsoverlast te verwachten door realisering van het project. Indien de loods voor andere doeleinden wordt gebruikt dan is vergund, is er sprake van een handhavingskwestie. Voorts heeft verweerder kunnen stellen dat de plaatsing en de hoogte van de loods in overeenstemming zijn met de eisen van een goede ruimtelijke ordening, omdat het gebouw en gebruik daarvan in overeenstemming zijn met de bestemming “Bedrijventerrein – 1”. Dat de loods op een andere plek geplaatst kan worden of dat eiser de loods kan zien vanuit zijn woning zijn dan ook geen belangen waar verweerder in redelijkheid een zwaarder gewicht aan had moeten toekennen. Dat het bouwplan leidt tot een waardedaling van zijn woning, heeft eiser niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt verweerder dat de waarde van de woning wordt bepaald door de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het gehele terrein is aangewezen als bouwvlak en deze mag voor 70% worden bebouwd met een bouwhoogte van 30 meter. De bouw van de loods van 5,5 meter hoog voldoet ruim aan de voorgeschreven bouwmaten. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over de nadelige invloed van het project op de waarde van zijn woning heeft verweerder geen grond hoeven zien voor de verwachting dat die waardedaling zodanig zal zijn dat hij bij afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met realisering van het project aan de orde zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eiser betoogt voorts dat sprake is van vooringenomenheid. Het gemeentebestuur heeft de belangen van North Sea Venue B.V stelselmatig laten prevaleren boven de belangen van eiser. Verweerder heeft sinds 2013 een ontwikkeling van de Hemkade voor ogen waarbinnen de woning van eiser niet past.
7.2
Verweerder ontkent dat sprake is van vooringenomenheid. Dat geldt voor onderhavige procedure als ook voor andere procedures. Verweerder hanteert in alle procedures het toepasselijk rechtskader en neemt op basis daarvan een standpunt in.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in deze procedure sprake is van vooringenomenheid van verweerder. Uit de stelling dat verweerder verschillende vergunningen aan derde-partij heeft verleend en verzoeken om handhavend op te treden van eiser worden geweigerd, blijkt niet dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld. Dit blijkt ook niet uit de brief van 7 mei 2017. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Smit, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage:

Planregels van het bestemmingsplan “Bedrijven-Zuid”
Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. a. bedrijven die zijn genoemd in Staat van Bedrijfsactiviteiten, onder de categorieën 1 tot en met 5.1, waarbij de maximaal toegestane categorie met een functieaanduiding is weergegeven;
(…).
b.
Op grond van artikel 25.2 van de planregels zijn de op en onder de in lid 25.1 genoemde gronden uitsluitend toegestaan bouwwerken ten dienste van de waterkering.
Op grond van artikel 25.3.1 van de planregels kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.2 van bouwwerken ten behoeve de op deze gronden liggende andere bestemmingen worden gebouwd. Bij het bouwen zijn de regels van de desbetreffende andere bestemming van toepassing.
Op grond van artikel 25.3.2, onder a, van de planregels mag bij toepassing van de afwijking genoemd in lid 25.3.1 geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van de waterkering. Voorts dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij waterbeheerder.
Bouwverordening van de gemeente Zaanstad 2008
Op grond van artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Zaanstad 2008 mag op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b. voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning is vereist; en
1. dat de grond raakt, of
2. waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Woningwet
Op grond van artikel 8, derde lid, van de Woningwet hebben de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, uitsluitend betrekking op bouwwerken:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven,
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk waarvoor op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een dergelijke vergunning niet is vereist, en
c. 1°. die de grond raken, of
2°. ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 6.2c van de Wabo treedt onverminderd artikel 6.1 een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien het te bouwen bouwwerk een bouwwerk betreft als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Woningwet en het bevoegd gezag op basis van het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, van die wet, dan wel uit anderen hoofde een redelijk vermoeden heeft dat ter plaatse van het bouwwerk sprake is van een vóór 1 januari 1987 ontstaan geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in de Wet bodembescherming, niet eerder in werking dan nadat:
a. op grond van artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is en het desbetreffende besluit in werking is getreden,
b. op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming met het saneringsplan, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden, of
c. een melding van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 39b, derde lid, van de Wet bodembescherming is gedaan en de bij of krachtens het vierde lid van dat artikel gestelde termijn is verstreken.