ECLI:NL:RBNHO:2020:2747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
15.181426.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in hard drugs in georganiseerd verband met bewijsoverwegingen over telefoonnummers en versluierend taalgebruik

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van handel in harddrugs in georganiseerd verband. De zaak kwam voort uit een rechercheonderzoek genaamd Stansbury, dat in april 2018 begon en gericht was op de handel in en verkoop van verdovende middelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne, heroïne en MDMA in de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 september 2018, en van deelname aan een criminele organisatie die tot doel had deze misdrijven te plegen. Tijdens de rechtszittingen op 4, 5 en 27 maart 2020 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij versluierend taalgebruik werd gebruikt om over verdovende middelen te communiceren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handel in harddrugs op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/181426-18 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 maart 2020, 5 maart 2020 en 27 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. D. Sarian en mr. E.G.M.M. van Gessel, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 september 2018 te Alkmaar en/of Sint Pancras en/of Bergen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 september 2018 te Alkmaar en/of Bergen en/of Sint Pancras, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en lid 4 van de Opiumwet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de startdatum van de pleegperiode van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden gesteld op 15 juni 2018. Op deze datum vindt namelijk een eerste telefoongesprek plaats waaraan verdachte door de politie wordt gekoppeld. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de periode van 1 mei 2018 tot 15 juni 2018.
Daarbij heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht terughoudend te zijn bij het gebruik van verklaringen van afnemers, in verband met hun verslaving en de tegenstrijdigheden tussen hun verklaringen bij de politie enerzijds en die afgelegd bij de rechter-commissaris anderzijds.
Voor het overige heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot de bewijsvraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Inleidend
In april 2018 is een rechercheonderzoek gestart onder de naam Stansbury. Dit betreft een onderzoek naar handel in en verkoop van verdovende middelen. In dit onderzoek kwamen naast verdachte nog zes personen als verdachten in beeld. Dit betroffen: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en diens vader [medeverdachte 6] .
In het onderzoek zijn van een groot aantal telefoonnummers de historische verkeersgegevens geanalyseerd en er zijn telefoons afgeluisterd. Daarnaast hebben doorzoekingen van woningen/verblijfplaatsen van verdachten plaatsgevonden, zijn er getuigen gehoord en hebben enkele van de verdachten verklaringen afgelegd.
Overwegingen over het bewijs op onderdelen in het licht van verweren en opmerkingen van de verdediging
Betrouwbaarheid getuigen
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van de afnemers/gebruikers van verdovende middelen, noch wat betreft de wijze van totstandkoming van de verklaringen, noch wat betreft de inhoudelijke verankering.
De getuige [getuige 1] benoemt in zijn verklaring verschillende details die bevestiging vinden in de overige inhoud van het dossier. Hij verklaart dat [medeverdachte 1] in Bergen woont en dat hij werkte in een shoarmazaak vlak bij de Hap-Wat, daar waar op zaterdag in Alkmaar de markt is. [medeverdachte 1] woonde inderdaad in Bergen en is eigenaar geweest van [plaats 1] , gevestigd op de [adres 2] in Alkmaar, de locatie van de Alkmaarse zaterdagmarkt en van [plaats 2] . Verder noemt [getuige 1] als deallijn een telefoonnummer van verdachte [verdachte] , dat ook door getuige [getuige 2] als deallijn wordt genoemd. Ook de verklaring van [getuige 2] vindt derhalve steun in de overige inhoud van het dossier. De rechtbank ziet, voor zover al sprake is van redenen voor deze getuige om verdachte "te grazen te nemen", geen aanknopingspunten voor de aanname dat zij niet naar waarheid heeft verklaard.
De verklaring van [medeverdachte 4] bij de politie (onder andere over de betekenis van gecodeerd taalgebruik) is concreet en gedetailleerd geweest en de overige in de bewijsmiddelen opgenomen onderdelen van het dossier geven daaraan steun.
Ook wat betreft de overige getuigen die te duiden zijn als afnemers/gebruikers– [getuige 3] en [getuige 4] (bij de politie) – zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die hun verklaringen onbetrouwbaar zouden maken.
Deze verklaringen zijn bruikbaar voor het bewijs.
Pleegperiode
Bij het vaststellen van de begindatum van de pleegperiode van het onder 1 ten laste gelegde dealen in harddrugs – en in het verlengde daarvan de onder 2 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie – knoopt de rechtbank aan bij de verklaringen van de getuige [getuige 2] . Bij haar verhoor door de politie op 17 september 2018 heeft zij verdachte van een foto herkend als de [verdachte] van wie zij op dat moment sinds vier of vijf maanden cocaïne kocht. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij in ieder geval voordat [verdachte] werd aangehouden (dat wil zeggen: 11 september 2018) gedurende vijf maanden achter elkaar bij hem cocaïne kocht. Terugrekenend komt dat uit op medio april, dan wel medio mei 2018. De rechtbank houdt daarom de ten laste gelegde datum van 1 mei 2018 aan.
Modus operandi
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de werkwijze van de verdachte en de personen die met hem samenwerkten. Dit is redengevend bewijs voor de bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. De bewijsmiddelen worden daartoe in hun onderling verband en samenhang gebezigd.
Uit het opsporingsonderzoek komt in de eerste plaats naar voren dat verdachte en zijn medeverdachten veelvuldig van telefoonnummer wisselden. Bepaalde aan verdachten in onderzoek Stansbury toegeschreven telefoonnummers blijken als typische deallijnen te kunnen worden gekenschetst. Dit betreft met name de nummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] . Kenmerkend is bijvoorbeeld dat deze nummers telkens binnen korte tijd meerdere kortdurende contacten hebben met andere nummers. Daarbij is vastgesteld dat meerdere van de nummers die naar de veronderstelde deallijn bellen, kunnen worden gekoppeld aan personen die bij de politie bekend staan als harddruggebruikers. Ook de inhoud van de tapgesprekken ondersteunt de aanname dat sprake is van deallijnen. De verklaringen van als getuige gehoorde gebruikers bevestigen het wisselen van dealnummers.
Daar waar deze deallijnen zijn getapt, blijkt dat de gesprekken vaak gaan over ‘bestellingen’ en het regelen van een ontmoeting, waarbij over het algemeen op vaste locaties in Alkmaar en Sint Pancras wordt afgesproken. Daarbij worden dikwijls ook bedragen genoemd.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de zogeheten de deallijnen dragen ook gesprekken, gevoerd via andere telefoonnummers, tussen de verdachten onderling, bij aan het bewijs dat er in samenwerking bestellingen werden opgenomen en dienovereenkomstig werd geleverd.
Opvallend is dat zowel op de deallijnen als in de onderlinge contacten versluierende taal wordt gebezigd.
In de klantencontacten worden vaak termen gebruikt als ‘melk’, ‘koffie’, ‘wit’, ‘bruin/donker’. Verdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat ‘melk’ of ‘wit’ staat voor cocaïne, ‘blok’ of ‘koffie’ is crack-cocaïne, ‘lichte’ is snuif-cocaïne, ‘donkere’ of ‘chocola’ betekent: heroïne en XTC wordt aangeduid als ‘snoep’.
Onder elkaar spreken verdachten vaak over onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’.
Voor de rechtbank staat vast – zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd – dat ook deze woorden moeten worden verstaan als aanduidingen voor verdovende middelen.
Uit het telecomonderzoek rijst een beeld op van een werkwijze waarbij gebruikers telefonisch contact leggen met een door een van de verdachten in dit onderzoek beheerde deallijn, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting. Op de afgesproken plaats verschijnt dan een van de verdachten – vaak niet zijnde degene die de bestelling heeft aangenomen – waarna de overdracht van de verdovende middelen plaatsvindt.
Dit beeld wordt bevestigd door de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen. De getuige A. [getuige 3] heeft verklaard dat hij om verdovende middelen/pillen te bestellen belde naar ‘ [medeverdachte 1] ’ uit Syrië op het nummer [telefoonnummer 3] . Er werd dan een plek afgesproken, bij de grote kerk in Sint Pancras of bij de Lidl in de wijk Overdie in Alkmaar. Daar verscheen dan een Syrische jongen die de bestelde waar kwam brengen.
Een andere getuige, R.B.P. [getuige 4] , heeft verklaard dat hij om cocaïne te bestellen via het nummer [telefoonnummer 4] belde met ene [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] kwam de cocaïne eerst zelf brengen; later verschenen een ielige jongen of een stille jongen met een bril op de afspraken. De getuige heeft [medeverdachte 3] aan de hand van een politiefoto geïdentificeerd als [medeverdachte 3] . De ielige jongen herkende hij als [medeverdachte 5] . Van de jongen met de bril denkt hij dat het [medeverdachte 2] is.
De uit de bewijsmiddelen blijkende modus operandi vindt verder onderbouwing in de volgende in de bewijslevering betrokken onderzoeksresultaten.
Op 11 september 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woningen/verblijfplaatsen van verdachten.
Op het woonadres van [medeverdachte 1] in [wwonplaats medeverdachte] is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen, te weten bijna drie kilo cocaïne, 337 gram heroïne en ruim 900 XTC-pillen (MDMA). Ook werd een helm gevonden, die was voorzien van een verborgen compartiment. In dit compartiment zijn sporen van cocaïne aangetoond. Bij een latere doorzoeking van de bij deze woning horende schuur is een geldbedrag van in totaal ruim € 15.000,- gevonden, verborgen in de holle poten van een krukje.
In de woning van [medeverdachte 2] werden in een loze ruimte achter de koelkast verdovende middelen en een bedrag van € 12.000,- in kleine coupures aangetroffen. In een van de kussens van de bank in de woonkamer bleek nog eens ruim € 3.000,-, eveneens in kleine coupures, verstopt te zitten. In totaal was in de woning ongeveer 3 gram heroïne en 30 gram cocaïne aanwezig.
Ook bij [medeverdachte 3] thuis in [wwonplaats medeverdachte] zijn handelshoeveelheden harddrugs aangetroffen: ongeveer 30 gram cocaïne, 5 gram heroïne en 5 XTC-pillen. Verder werd ook hier een helm met een verborgen compartiment gevonden.
Tot slot heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel [adres 3] , waar op dat moment sinds enkele dagen verdachte [medeverdachte 6] verbleef, samen met zijn gezin, onder wie zijn minderjarige zoon en tevens verdachte in onderzoek Stansbury, [medeverdachte 5] . In de kast op de kamer waar [medeverdachte 5] sliep stond een boodschappentas van Jumbo, met daarin een groot aantal klein-verpakkingen cocaïne en heroïne. De tas bevatte ook ruim € 3.500,- in contanten. Daarnaast zat in de tas een notitieblok met aantekeningen in het Arabisch (in de verhoren van [medeverdachte 5] ook aangeduid als “schrift”/“schriftje” en te onderscheiden van het schrift dat is aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 6] ). Deze aantekeningen zijn vertaald. Bij nadere beschouwing van de aantekeningen springt direct in het oog dat er veel namen (waaronder [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] en getallen instaan. Ook worden in de aantekeningen veelal hoeveelheden vermeld van onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’, vergelijkbare termen als gebruikt in de onderlinge communicatie tussen verdachten en in de communicatie via de deallijnen.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de Jumbo tas had gekregen van [medeverdachte 1] , om te bewaren. In de tas zaten kleine zakjes, waarop ‘melk’, ‘groente’ of ‘fruit’ stond. In de tas zat ook geld en een schriftje waarin over groente en fruit geschreven stond. Een week nadat [naam 3] de tas had gekregen, kreeg hij van [medeverdachte 1] een telefoontje. [medeverdachte 1] belde hem vaak op dat telefoontje en dan moest [naam 3] groente, fruit of melk brengen naar mensen die hij op straat, meestal in Overdie, ontmoette. In het schriftje stonden namen met daarachter groente of fruit, zodat hij wist wie hij wat moest brengen. In het schriftje stonden ook prijzen. [medeverdachte 1] praatte gecodeerd. Als hij het over papier of papieren had, ging het over geld. Met komkommer werd ook groente bedoeld. [medeverdachte 1] kwam regelmatig langs om de tas bij te vullen; de tas raakte nooit leeg. Ook schreef [medeverdachte 1] dan in het schriftje, aldus nog steeds [medeverdachte 5] .
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat naar het oordeel van de rechtbank vast waar in het dossier wordt gesproken over ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’ dit moet worden gezien als versluierend taalgebruik voor verdovende middelen.
De aantekeningen op het notitieblok moeten dan ook worden gelezen als een administratie van de handel in verdovende middelen. Dit wordt nog verder versterkt doordat daarin bij getallen ook de woorden ‘eenheden’, ‘zakjes’ en ‘totaal rekening’, ‘betaald rekening’ en ‘restant rekening’ voorkomen.
De rechtbank gaat er, op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, vanuit dat [medeverdachte 1] een groothandel in verdovende middelen in stand hield, die drugs leverde aan verschillende personen die de drugs leverden aan gebruikers. Het ging daarbij om [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] / [medeverdachte 5] . De verdovende middelen werden op bestelling geleverd aan individuele klanten, in sommige gevallen via verdachte [verdachte] als tussenhandelaar of na bemiddeling (verdachte [medeverdachte 4] ).
Deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten en die tot oogmerk had het plegen van – kort gezegd – het handelen in en aanwezig hebben van harddrugs. Kortheidshalve zal hierna worden gesproken over ‘(deelname aan een) criminele organisatie’.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 11b Opiumwet (en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht) is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
Om te kunnen spreken van deelneming aan de organisatie moet aan twee vereisten worden voldaan:
1. de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
2. de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in genoemde artikelen bedoelde oogmerk.
In ‘deelneming aan’ ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Voor deelneming is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval in het kader van de Opiumwet) tot oogmerk had.
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 11b Opiumwet is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Bij de beoordeling of in deze zaak sprake was van een organisatie met het in artikel 11b Opiumwet bedoelde oogmerk komt naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats betekenis toe aan de misdrijven die door de verdachten daadwerkelijk zijn gepleegd.
Zoals uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt, heeft de rechtbank ten laste van verdachte bewezen verklaard – kort gezegd – het tezamen en in vereniging gedurende ruim vier maanden dealen in harddrugs. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij in dit verband hiervoor onder het kopje ‘modus operandi’ heeft overwogen. De aldaar geschetste werkwijze impliceert op zichzelf reeds een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Voorts acht de rechtbank het volgende van belang.
Wat betreft het duurzame en gestructureerde karakter van het samenwerkingsverband springt in het oog het notitieblok dat op het verblijfsadres van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] in de tas met verdovende middelen is gevonden. De aantekeningen op dit blok duiden op het voeren van een nauwgezette boekhouding voor de handel in verdovende middelen, zowel wat betreft hoeveelheden als de financiële afwikkeling. Uit diverse tapgesprekken tussen verdachten blijkt dat er groot belang wordt gehecht aan een zorgvuldige administratie.
Daarnaast duidt de aanwezigheid van een zeer omvangrijke voorraad verdovende middelen bij [medeverdachte 1] en de aanwezigheid van kleinere ‘werkvoorraden’ op andere plekken op een beduidende mate van structuur en organisatie.
Voorts blijkt uit de verklaringen van [getuige 4] en [medeverdachte 5] dat in een periode dat verdachte [medeverdachte 3] op vakantie is, zijn rol als beheerder van de deallijn wordt overgenomen door verdachte [medeverdachte 5] , zodat de continuïteit van de bedrijfsvoering gegarandeerd is.
Zoals eerder vermeld, werden de dealnummers geregeld gewisseld en bedienen de verdachten zich in zowel de onderlinge communicatie als in gesprekken met de klanten regelmatig van versluierend taalgebruik. Het doel van het versluierend taalgebruik is, zo moet worden aangenomen, om over verdovende middelen en daarmee samenhangende zaken te kunnen spreken zonder dat dit uit de concrete inhoud van de gesprekken blijkt. De verdachten begrijpen, zo kan uit het verloop van de gesprekken worden opgemaakt, heel goed wat er met de onderling gehanteerde geheimtaal wordt bedoeld. Hierdoor wordt de cohesie van de organisatie versterkt. Deze professionele afscherming blijkt ook uit het gegeven dat verdachten elkaar waarschuwen voorzichtig te zijn met wat zij over de telefoon bespreken. Ook delen verdachten met elkaar informatie over al dan niet vermeende aandacht van de politie. Kennelijk zijn de verdachten erop bedacht dat zij mogelijk voorwerp van onderzoek door opsporingsinstanties kunnen zijn. Deze laatste vaststelling is tevens van betekenis in de sleutel van het oogmerk van de organisatie en de wetenschap van verdachten daaromtrent.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het vorenstaande genoegzaam vast dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, gericht op het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Verdachte [medeverdachte 1] vervulde in deze organisatie een sturende en coördinerende rol. Dit blijkt uit meerdere voor het bewijs gebezigde tapgesprekken. [medeverdachte 1] vertelt andere verdachten wat zij moeten doen. Hij bewaart veruit de grootste partij harddrugs in zijn huis en is blijkens de inhoud van diverse, door hem met onbekend gebleven derden gevoerde, telefoongesprekken verantwoordelijk voor de inkoop daarvan. [medeverdachte 1] verzorgt de bevoorrading van de andere verdachten, zo blijkt bijvoorbeeld uit de verklaring van [medeverdachte 5] . Uit diverse tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] er zeer op is gebrand dat de verkoop-, c.q. voorraadadministratie correct wordt bijgehouden. Hij spreekt andere deelnemers aan de organisatie erop aan als dit niet naar behoren gebeurt. [naam 3] noemt [medeverdachte 1] in zijn verhoor bij de politie met zoveel woorden ‘de baas’.
De rol van verdachte [medeverdachte 3] kan als een middenkader-rol worden gekenschetst. Blijkens het telecomonderzoek en de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] en gelet op het aantreffen in zijn woning van hoeveelheden verdovende middelen, alsmede een helm met een verborgen compartiment, beheerde hij deallijnen en leverde hij vanuit de voorraad in zijn woning harddrugs aan gebruikers. Anderzijds vervulde hij ook een meer leidinggevende rol, zoals blijkt uit de omstandigheid dat hij via de telefoon onderhandelt over de inkoop van drugs en bijvoorbeeld medeverdachte [medeverdachte 6] ter verantwoording roept in verband met gebreken in de administratie.
De taak van verdachte [medeverdachte 2] bestond, zo blijkt uit meerdere voor het bewijs gebezigde tapgesprekken, vooral uit het afleveren van drugs aan afnemers. Daartoe bleef zijn rol echter niet beperkt. Kennelijk heeft hij zich in enige mate een vertrouwenspositie verworven binnen de organisatie. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het [medeverdachte 2] werd toevertrouwd om in zijn woning een redelijk hoeveelheid drugs en een aanzienlijke hoeveelheid geld te bewaren. Verder vraagt [medeverdachte 1] hem op enig moment om zijn mening over (kennelijk) de inkoopprijs van een hoeveelheid verdovende middelen. [medeverdachte 5] tot slot heeft over [medeverdachte 2] verklaard:
Als ik [naam 1] niet kon bereiken, dan belde ik [naam 2] .
Verdachte [verdachte] hield zich binnen de organisatie bezig met de verkoop van verdovende middelen aan de gebruikers. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat zij van [verdachte] cocaïne kochten. Uit het telecomonderzoek blijkt dat [verdachte] veelvuldig contact had met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . De gesprekken gingen steeds over het maken van een afspraak, waarbij een tijd, een locatie, een bedrag en een hoeveelheid werden genoemd. Daarbij werd de versluierende taal gebruikt, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat daarmee over verdovende middelen werd gesproken. Het algemene beeld uit de gesprekken is dat [verdachte] verdovende middelen verkrijgt van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] of [medeverdachte 5] en dat vervolgens verkoopt aan personen die harddrugs gebruiken. Uit de gesprekken blijkt voorts dat hij verantwoording over zijn handelen aflegt tegenover [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
Ook wat verdachte [medeverdachte 4] betreft is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt van handelingen die in hun gezamenlijkheid beschouwd deelname aan de criminele organisatie opleveren. Immers, uit het telecomonderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 4] veelvuldig contact onderhield met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , waarbij [medeverdachte 4] meermalen als bemiddelaar tussen dealer en klant. [medeverdachte 4] werd daarbij veelal aangestuurd door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt [verdachte] , in een gesprek over een door [verdachte] bij de verkoop gemaakte fout, het aan [medeverdachte 4] te vragen omdat [medeverdachte 4] alles weet. [medeverdachte 4] heeft zelf verklaard dat hij, in ruil voor cocaïne, klusjes deed voor mensen die figureren in dit dossier. Die klusjes bestonden eruit dat hij mensen naar een bepaalde plek stuurt om daar verdovende middelen te kopen.
Concluderend acht de rechtbank, op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – kort gezegd – heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, op de wijze zoals hierna in de rubriek ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1 en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 september 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA;
2.
hij in de periode van 1 mei 2018 tot en met 10 september 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en lid 4 van de Opiumwet.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht met betrekking tot de strafmaat rekening te houden met de ondergeschikte rol van verdachte, de rol van loopjongen en de korte duur van zijn betrokkenheid bij de feiten. Uit de inhoud van de tapgesprekken en/of getuigenverklaringen blijkt bovendien niet, althans onvoldoende, dat verdachte zich
veelvuldigmet het verstrekken van drugs heeft bezig gehouden. Daarnaast heeft de verdediging aandacht gevraagd voor de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is door de huidige verdenking zijn woning kwijtgeraakt en heeft slechts met de grootste moeite, na een periode van dakloosheid, een nieuw onderkomen kunnen bemachtigen. Door deze turbulente omstandigheden heeft de in het kader van het schorsingstoezicht geplande diagnostiek niet op tijd kunnen plaatsvinden. Uit de rapporten van de reclassering wordt duidelijk dat verdachte zijn beperkingen heeft en de nodige hulp en begeleiding nodig heeft. Verdachte is nu bezig weer uit het dal te klimmen. Hij is inmiddels in behandeling bij Terwille en met zijn problemen aan de slag gegaan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de voorlopige hechtenis zou alle inspanningen van verdachte, de reclassering en de raadsvrouw zelf teniet doen. Gelet op het advies van de reclassering dienen aan het voorwaardelijk strafdeel alleen de algemene voorwaarden te worden verbonden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier maanden in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. De rol van verdachte bestond er voornamelijk uit dat hij verdovende middelen in beheer had en deze op instructie van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verkocht aan gebruikers.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte met een aanzienlijke frequentie en intensiteit heeft gehandeld.
Een criminele organisaties als de onderhavige, gericht op de handel in harddrugs, ondermijnt bovendien de rechtsorde, veroorzaakt maatschappelijke onrust en berokkent de maatschappij financieel nadeel. Verdachte heeft ervoor gekozen een rol in die organisatie te vervullen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder door de strafrechter is veroordeeld, zij het niet ter zake van overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van:
  • het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 27 november 2018 van [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
  • een ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ gedateerd 8 februari 2019 van [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor;
  • een ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ gedateerd 20 juni 2019 van [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor;
  • een ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever/Advies opheffing schorsing voorlopige hechtenis’ gedateerd 27 augustus 2019 van [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor;
  • een ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ gedateerd 3 december 2019 van [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor;
  • een ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ gedateerd 26 februari 2020 van [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Fivoor.
De voorlopige hechtenis van verdachte is door de rechtbank met ingang van 12 december 2018 geschorst. Aan deze schorsing waren onder meer de voorwaarden verbonden van een meldplicht bij Fivoor, medewerking aan diagnostiek en (eventueel) hieruit voortvloeiende behandeling bij de ambulante verslavingskliniek van de Brijder Alkmaar (of soortgelijke zorgverlener) en medewerking aan controle op middelengebruik.
Uit de voortgangsverslagen komt naar voren dat verdachte lange tijd niet, althans onvoldoende heeft meegewerkt aan de diagnostiek en behandeling. De instabiliteit die verdachte ervoer door het verlies van zijn woning, resulteerde in oplopende spanningen en in een toename van middelengebruik. Verdachte heeft wegens overtreding van de schorsingsvoorwaarden op 23 mei 2019 een officiële waarschuwing gekregen en op 27 augustus 2019 heeft de reclassering de officier van justitie geadviseerd om een vordering opheffing schorsing te doen. Zover is het echter niet gekomen. Vanaf het moment dat verdachte weer uitzicht had op een eigen woning, verliep het contact met Fivoor beter. Op 6 december 2019 heeft verdachte een woning in Heerhugowaard betrokken. Sinds die tijd heeft verdachte zich voldoende ingezet om zich te houden aan de voorwaarden. Verdachte heeft echter geen toestemming gegeven om de resultaten van het diagnostische onderzoek dat inmiddels heeft plaatsgevonden te delen met de reclassering. Hierdoor kan de reclassering verdachte niet toeleiden naar de gewenste behandeling, die aansluit bij de problematiek van verdachte. Ook speelt hier mee dat verdachte zich niet langer wil conformeren aan een eventueel opgelegd toezicht, wat maakt dat de kans op onttrekken aan de voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Het advies luidt om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke straf op te leggen. De reclassering vindt een nieuw toezicht wel geïndiceerd, maar schat de haalbaarheid van een toezicht laag in nu verdachte zich niet langer wenst te conformeren aan een eventueel opgelegd toezicht.
Verdachte heeft ter terechtzitting laten blijken geen prijs te stellen op verdere bemoeienis van de reclassering. ‘Ik red het in mijn eentje wel’, aldus verdachte. Tegelijkertijd heeft verdachte in het vooronderzoek en ter terechtzitting door hardnekkig te blijven ontkennen laten zien dat hij niet bereid is verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.
Gelet op het advies van de reclassering en de proceshouding van verdachte, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De rechtbank is verder van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat de volgende onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
  • 1 GSM (zilverkleurig, merk Samsung Galaxy) (931448)
  • 1 GSM (beige, merk Samsung) (929246)
dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven horloge (929254) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Het voorwerp behoort verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Het ongecontroleerde bezit van het horloge is in strijd met de wet, nu het een imitatie van een merkhorloge (Rolex) betreft.
9. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven GSM van het merk Nokia (929247) dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet..

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet zijn van toepassing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 GSM (zilverkleurig, merk Samsung Galaxy) (931448)
  • 1 GSM (beige, merk Samsung) (929246)
Onttrektaan het verkeer:
1 Horloge (Rolex, nep) (929254)
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
1 GSM (Nokia) (929247)
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2020.
Mr. Bosma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]