ECLI:NL:RBNHO:2020:2746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
15.181573.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en handel in harddrugs met gebruik van versluierend taalgebruik

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 juli 2018 tot en met 10 september 2018, samen met anderen opzettelijk cocaïne, heroïne en MDMA heeft verkocht en afgeleverd. De zaak kwam aan het licht door een rechercheonderzoek onder de naam Stansbury, waarbij telefoonnummers van verdachten werden getapt en historische verkeersgegevens werden geanalyseerd. De rechtbank heeft in haar oordeel de bewijswaarde van getuigenverklaringen en afgeluisterde gesprekken meegewogen. De verdachte heeft zich verdedigd door te stellen dat de bewijsvoering onvoldoende was en dat de gesprekken niet eenduidig over drugs gingen. De rechtbank oordeelde echter dat de gebruikte terminologie in de gesprekken, zoals 'groente' en 'fruit', versluierend taalgebruik was voor verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 15.280,00, dat als opbrengst van de drugshandel werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/181573-18 (P)
Uitspraakdatum: 10 april 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 maart 2020, 5 maart 2020 en 27 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mr. D. Sarian en mr. E.G.G.M. van Gessel, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 10 september 2018 te Alkmaar en/of Sint Pancras en/of Bergen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 september 2018 te Alkmaar, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 34,81 gram cocaïne en/of ongeveer 2,92 gram heroïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 10 september 2018 te Alkmaar en/of Bergen en/of Sint Pancras, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en lid 4 van de Opiumwet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe in de eerste plaats de bewijswaarde van de verklaringen van de getuige [getuige 1] en de medeverdachte [medeverdachte 5] in twijfel getrokken.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de gesprekken die zijn gevoerd via de telefoonnummers die eindigen op -1492, -5356 en -8525 niet aan verdachte kunnen worden toegeschreven. De enkele vermelding tussen haakjes van de letters SH (stemherkenning) bij een gesprek is daartoe onvoldoende, aangezien op deze manier niet toetsbaar is hoe de stemherkenning tot stand is gekomen en evenmin waar de deskundigheid van de persoon die de stemherkenning heeft verricht, in bestaat.
Daarnaast kan niet de ondubbelzinnige conclusie worden getrokken dat in de gesprekken in versluierende taal wordt gesproken over drugsfeiten. In de visie van de verdediging laat het dossier slechts de conclusie toe dat de betekenis van de gesprekken niet duidelijk is.
Als de tapgesprekken al drugsplannen zouden versluieren en als al zou komen vast te staan dat verdachte aan die gesprekken deelnam, dan nog staat niet vast dat die plannen ook daadwerkelijk door handelingen van verdachte of zijn medeverdachten zijn verwezenlijkt. Als al deze horden al genomen zouden kunnen worden en de gesprekken in het nadeel van verdachte zouden worden uitgelegd, dan is het volgens de raadsman twijfelachtig of de rol van de verdachte voldoende is met betrekking tot feit 1 om te komen tot bewijs van betrokkenheid in de vorm van medeplegen.
Over feit 3 heeft de raadsman nog aangevoerd dat het dossier geen bewijs levert van een bepaalde organisatiegraad en dus te weinig bevat om een duurzaam, gestructureerd samenwerkingsverband te kunnen bewijzen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak
De officier van justitie heeft voor het bewijs van feit 1 en feit 3 een constructie voorgesteld waarvan de verklaring van de bedreigde getuige als bedoeld in artikel 226a Sv deel uitmaakt.
Daargelaten het antwoord op de vraag naar voorwaarden voor de bruikbaarheid en de bewijswaarde van de verklaring van een anonieme bedreigde getuige in het algemeen en deze anonieme bedreigde getuige in het bijzonder, is de rechtbank van oordeel dat niet duidelijk is of deze getuige heeft verklaard over het handelen van de verdachte in de periode van 1 februari 2018 tot 1 juli 2018. Ook overigens vindt de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten om dit deel van de tenlastegelegde periode bewezen te verklaren.
De rechtbank zal de daarom verdachte vrijspreken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde over de periode 1 februari 2018 tot 1 juli 2018.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Inleidend
In april 2018 is een rechercheonderzoek gestart onder de naam Stansbury. Dit betreft een onderzoek naar handel in en verkoop van verdovende middelen. In dit onderzoek kwamen naast verdachte nog zes personen als verdachten in beeld. Dit betroffen : [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en diens vader [medeverdachte 6] .
In het onderzoek zijn van een groot aantal telefoonnummers de historische verkeersgegevens geanalyseerd en er zijn telefoons afgeluisterd. Daarnaast hebben doorzoekingen van woningen/verblijfplaatsen van verdachten plaatsgevonden, zijn er getuigen gehoord en hebben enkele van de verdachten verklaringen afgelegd.
Overwegingen ten aanzien van de bruikbaarheid van getuigenverklaringen
Getuige [medeverdachte 5]
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden te twijfelen aan de bewijswaarde en strekking van de voor verdachte belastende verklaring die door deze medeverdachte bij de politie is afgelegd. [medeverdachte 5] heeft bij de politie ook belastend verklaard over zichzelf en zijn bij de politie afgelegde verklaring vindt steun in de overige inhoud van het dossier, waaronder de inhoud van de tapgesprekken. Dat hij bijna twee jaar later bij de rechter-commissaris op onderdelen anders verklaart, maakt dit niet anders.
Getuige [getuige 1]
De verdediging heeft aangevoerd de herkenning van verdachte door getuige [getuige 1] niet bruikbaar te achten voor het bewijs. De getuige heeft bij de politie verklaard dat hij bij het kopen van verdovende middelen [medeverdachte 2] (die hij later heeft herkend als medeverdachte [medeverdachte 2] ) en een ielige jongen (die hij later heeft herkend als medeverdachte [medeverdachte 5] ) heeft getroffen, en ook heeft hij "nog wel eens een andere man ontmoet, maar hij zegt nooit iets". Deze man droeg een bril, was een beetje getint en was iets van 1.70. Hij had donker krullend haar. Hij zegt over een foto van verdachte die hem in dit verhoor getoond wordt "ik denk dat dit de jongen met de bril is".
De betrokkenheid van verdachte bij de handel in verdovende middelen wordt slechts in beperkte mate gebaseerd op de herkenning van verdachte door deze getuige, die door zijn woordkeus heeft aangegeven niet helemaal zeker te zijn van de identiteit van deze derde persoon van wie hij wel eens drugs heeft gekocht. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van deze getuige over de gang van zaken in het algemeen bij de aankoop van verdovende middelen en de personen (onder wie verdachte) en telefoonnummers die daarbij een rol spelen, steun vindt in de overige inhoud van de bewijsmiddelen. Ook de identificatie van verdachte als een van de betrokkenen bij deze gang van zaken vindt steun in de overige inhoud van de bewijsmiddelen. De verklaring van deze getuige is bruikbaar voor het bewijs.
Overwegingen over het bewijs op onderdelen in het licht van overige verweren en opmerkingen van de verdediging
Toeschrijving van telefoonnummers
De raadsman heeft gesteld dat de processtukken ter onderbouwing van de toeschrijving van telefoonnummers aan verdachte niet meer bevatten dan de enkele mededeling van een verbalisant dat hij de stem van een van de gespreksdeelnemers herkent als die van verdachte. Een dergelijke stemherkenning is niet toetsbaar wat betreft de deskundigheid van de persoon die de stemherkenning uitvoerde en de wijze van totstandkoming van het oordeel en voldoet daarmee niet aan de aan een stemherkenning te stellen minimumvereisten, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de vraag welke persoon kan worden aangemerkt als de gebruiker van een bepaald getapt telefoonnummer in de kern geen deskundigenoordeel is.
De vraag welke persoon kan worden aangemerkt als de gebruiker van een bepaald getapt telefoonnummer, anders gezegd aan wie een bepaald telefoonnummer kan worden toegeschreven, zal de rechtbank beoordelen in het licht van alle hierna te noemen en in de bewijsmiddelen vervatte gegevens, die direct of indirect betrekking hebben op de telefoonnummers en op de inhoud van de gesprekken die via deze nummers gevoerd zijn. Deze gegevens worden daarbij in onderling verband en samenhang beschouwd.
In onderzoek Stansbury worden aan verdachte [verdachte] drie telefoonnummers toegeschreven, eindigend op respectievelijk -8525, -1492 en -5356.
De rechtbank overweegt in dit verband als eerste het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kent van het restaurant waar hij gewerkt heeft. [medeverdachte 5] heeft aangegeven [verdachte] te kennen van het restaurant Montfort, [verdachte] heeft daar gewerkt. [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] genoemd), de vader van [medeverdachte 5] , heeft bij de politie verklaard [verdachte] en [medeverdachte 2] te kennen. Hij geeft aan ze te kennen als de neven van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kent hij ook. [medeverdachte 3] heeft aangegeven dat [verdachte] zijn buurman is. Meteen nadat [medeverdachte 3] in het verhoor bij de politie heeft aangegeven [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] te kennen, verklaart hij dat hij bij Montfort heeft gewerkt en dat hij daar de mensen uit het dossier van kent.
In tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt gesproken over ‘ [verdachte] ’. Zo is er een tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 20 juli 2018. Daarin vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of hij de sleutel van het huis van [verdachte] heeft. [medeverdachte 1] zegt dat dat zo is en geeft desgevraagd aan daar met 5 minuten te zijn. In een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van 28 juli 2018 vraagt [medeverdachte 1] waar [medeverdachte 2] is. [medeverdachte 2] zegt dat hij bij [betrokkene 1] is met [verdachte] aan het eten.
Daarnaast verdient opmerking dat [medeverdachte 5] tijdens het verhoor bij de politie op 20 september 2018 heeft aangegeven dat als hij [medeverdachte 1] niet kon bereiken hij [verdachte] belde, dat deze persoon [verdachte] betreft en dat hij [verdachte] kent door het restaurant Montfort waar [verdachte] heeft gewerkt. Verdachte verklaart zelf ter zitting dat er maar één [verdachte] bij Montfort was, namelijk hijzelf. Uit de veelheid aan verkeers- en tapgegevens alsmede getuigenverklaringen blijkt niet van het bestaan van meer dan één persoon die door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] met de naam [verdachte] wordt aangesproken. Tevens blijkt niet van verwarring over wie [verdachte] zou moeten zijn.
Ten aanzien van de aan verdachte toegeschreven nummers kan vervolgens het volgende worden vastgesteld.
-8525
Dit nummer is bij de politie in beeld gekomen naar aanleiding van tapgesprekken via IMEI-aansluiting 356626091014789, toegeschreven aan medeverdachte [medeverdachte 2] . In de periode van 29 mei 2018 tot 18 juni 2018 had deze aansluiting 46 maal contact met het nummer -8525. [medeverdachte 2] zegt op een gegeven moment in een gesprek via deze aansluiting dat hij ' [verdachte] ' gaat sturen. Eén minuut later belt [medeverdachte 2] naar het nummer -8525, tapgesprek 495, om te zeggen dat er iemand wacht.
Op 9 juli 2018 belt om 20.49 uur nummer -8525 met [medeverdachte 2] . De beller zegt dat hij het gevoel heeft dat de situatie niet goed is. Er zijn twee auto's die niet "ok" zijn. De gebruiker van nummer -8525 zegt dat er een auto hem achtervolgt en een andere auto stond daar, hij zegt dat hij niet zijn huis ingaat. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij nu naar de beller gaat. [medeverdachte 2] belt vervolgens om 20.50 uur naar nummer -8525. [medeverdachte 2] zegt dat de gebelde moet blijven lopen. De gebruiker van nummer -8525 zegt dat hij bij de ingang van de TipTop
(een snackbar)is. [medeverdachte 2] zegt dat er nu niemand meer is. De gebruiker van nummer -8525 zegt dat niemand hem meer achtervolgt, maar bij het hotel stond een auto en hier ook een.
Op 9 juli 2018 wordt het nummer -8525 om 21.03 uur gebeld door [medeverdachte 2] , die zegt dat de gebelde over vijf minuten op dezelfde plek bij het hotel moet zijn. Kort na het maken van deze afspraak doet de politie een observatie bij het Golden Tulip hotel in Alkmaar, nabij de woning van verdachte. De politie ziet bij het hotel constant een man met een baard heen en weer fietsen en lopen, kennelijk naar iemand op zoek. De man heeft een tasje van Lidl bij zich. Hij wordt later aan de hand van een foto door politiemensen herkend als verdachte. Uit het proces-verbaal van het observatieteam blijkt dat verdachte kort voor 21.00 uur die avond contact maakt met [medeverdachte 2] op de Heilooërdijk in Alkmaar. Tussen 21.03 uur en 21.28 uur wordt gezien dat [medeverdachte 2] en verdachte meerdere malen met elkaar in contact komen in de omgeving van de Vondelstraat en de Arcadialaan in Alkmaar. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het Golden Tulip hotel Alkmaar is gevestigd aan de Arcadialaan aldaar.
Om 21.23 uur belt [medeverdachte 2] naar nummer -8525 en zegt: over drie minuten achter de TipTop. De gebelde zegt: ok.
Op 9 juli 2018 om 22.12 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt onder meer of [medeverdachte 2] al gehoord heeft wat er met [verdachte] gebeurd is. [medeverdachte 2] zegt dat hij met [verdachte] was. [medeverdachte 1] zegt dat ze ook achter hem aan waren. [medeverdachte 1] zegt nog tegen [medeverdachte 2] dat hij geen eten meer bij zich moet houden.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de gebruiker is van het nummer eindigend op -8525 en dat hij als zodanig deel heeft genomen aan de tapgesprekken waarin van dit nummer gebruik wordt gemaakt.
-1492
Bij het onderzoeken van het telefoonnummer eindigend op -5149 van medeverdachte [medeverdachte 1] is vastgesteld dat in de periode van 10 augustus 2018 tot en met 11 september 2018 er 98 gesprekken met telefoonaansluiting -1492 plaatsvinden.
Op 20 juli 2018 wordt het nummer -1492 gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt waar de gebelde (in de samenvatting met ‘SH’ aangeduid als [verdachte] ) het eten gaat zetten. Gebelde zegt dat hij het in zijn kast zal zetten tussen de kleren. [medeverdachte 1] vraagt of gebelde het in de bank kan zetten. Gebelde zegt dat hij het bij de koelkast zal zetten.
Op 24 juli 2018 wordt de gebruiker van nummer -1492 gebeld door [medeverdachte 1] . De gebruiker van nummer -1492 geeft aan dat hij het gevoel heeft dat er iets niet goed is. Hij zegt dat er iemand is die ook traint op de sportschool en hij zit de hele tijd naar hem te kijken, hij zegt dat hij denkt dat de man van de politie is en bij het pompstation was een man zijn auto aan het schoonmaken die naar hem keek. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij tegen [medeverdachte 2] moet zeggen dat hij hier even weg moet blijven.
Een direct verband tussen het gesprek via de -1492 van 20 juli 2018 en de persoon van verdachte ligt in het gegeven dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte in een loze ruimte achter de koelkast verdovende middelen en een bedrag van € 12.000,- in kleine coupures werden aangetroffen. In een van de kussens van de bank in de woonkamer bleek nog eens ruim € 3.000,-, eveneens in kleine coupures, verstopt te zitten. Bij de vaststelling van dit verband betrekt de rechtbank dat – zoals hierna zal worden vastgesteld en gemotiveerd – verdachten bij de communicatie over hun handel in verdovende middelen versluierend taalgebruik hanteerden, waarbij aan voedsel en voedingsmiddelen gerelateerde termen door verdachten werden gebezigd als aanduidingen voor verdovende middelen. Een direct verband tussen het gesprek via de - 1492 van 24 juli 2018 en de persoon van verdachte ligt in het gegeven dat verdachte zelf heeft verklaard bij een sportschool te sporten.
Voorts komt betekenis toe aan de onderwerpen van gesprek. Met de beide nummers - 8528 en -1492 worden gesprekken worden gevoerd waarin elkaar onderling op het hart wordt gedrukt voorzichtig te zijn en is ook "eten" een terugkerend thema.
-5356
Het nummer eindigend op -5149 in gebruik bij [medeverdachte 1] , heeft in de periode van 10 augustus 2018 tot en met 11 september 2018 98 keer contact met het nummer eindigend op 90 keer contact met het nummer eindigend op -5356.
Op 8 september 2018 om 13.58 uur belt [medeverdachte 1] naar -5356. [medeverdachte 1] zegt dat hij het eten achter gezet heeft en er is een grote zak die gebelde aan [medeverdachte 5] moet geven. Gebelde zegt: is goed en vraagt waar [medeverdachte 1] ze gezet heeft, op dezelfde plek. [medeverdachte 1] zegt ja achter. [medeverdachte 1] zegt dat hij een zak voor gebelde heeft gezet en daarin zit een zak met van de fijne die moet gebelde aan [betrokkene 2] (fon) geven. Gebelde vraagt of ze fijn zijn. [medeverdachte 1] zegt dat ze niet fijn zijn maar er is een zak met de fijne in de zak van gebelde. [medeverdachte 1] zegt dat de weinige voor gebelde is en de zak met meer is voor NNman. Gebelde zegt: is goed.
[medeverdachte 5] is op 8 september 2018 op de deallijn -3054 gebeld door een man, die zegt dat hij tien broodjes wil.
Diezelfde dag om 18.46 uur belt [medeverdachte 5] naar het nummer -5356. [medeverdachte 5] zegt dat er iemand is die tien komkommers wil en of gebelde het wil geven, want hij, [medeverdachte 5] , heeft geen goederen meer en hij gaat naar Daalmeer. Gebelde zegt dat hij goederen voor [medeverdachte 5] heeft gebracht en dat hij de tien komkommers niet kan brengen. [medeverdachte 5] zegt dat hij de gebelde zal bellen om het bij hem op te halen dan.
Geconfronteerd met dit gesprek, heeft [medeverdachte 5] verklaard dat hij [verdachte] heeft gebeld in verband met de 10 broodjes. ‘Als ik [medeverdachte 1] niet kon bereiken, dan belde ik [verdachte] ’, aldus [medeverdachte 5] .
Op 8 september 2018 heeft nog een gesprek plaats tussen de -5356 en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] zegt dat Amigo naar de gebruiker van de -5356 zal komen en hij wil twee broodjes. [medeverdachte 5] zegt dat Amigo over vijf minuten bij het pompstation zal zijn.
Op 10 september 2018 wordt de -5356 gebeld door [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] zegt 3 broodjes voor de ezel. Gebelde zegt dat hij het niet heeft. [medeverdachte 5] zegt dat hij al vertrokken is en dat gebelde de vader van [medeverdachte 5] moet bellen en vragen of hij drie broodjes aan de oom van gebelde kan geven om te brengen omdat de oom van gebelde nu bij de ouders van [medeverdachte 5] is.
De koppeling tussen het nummer eindigend op -5356 en de persoon van verdachte is gelegen in de zojuist aangehaalde verklaring van [medeverdachte 5] waarin hij heeft aangegeven dat als hij [medeverdachte 1] niet kon bereiken hij [verdachte] belde.
Ten aanzien van de overeenkomsten in gespreksonderwerp kan hier gezegd worden dat "eten" wederom een thema is. Ook hier valt immers weer op dat de gebruiker van het telefoonnummer -5356, blijkens de aangehaalde tapgesprekken, regelmatig wordt gebeld in verband met voedingsmiddelen (eten, komkommers, broodjes) die besteld en bezorgd moeten worden.
Voor een argeloze toehoorder zal het bevreemding wekken dat er wordt gesproken over het ‘tussen de kleren’ of ‘in de bank’ zetten van eten (tap met nummer -1492), dat er druk gebeld wordt over een handvol komkommers of broodjes en waar dan vervolgens voor de aflevering van twee broodjes wordt afgesproken bij een pompstation en tenslotte, dat wanneer er onrust is over "achtervolgen" dat er in dit verband wordt gezegd geen eten bij zich te houden, Wanneer het gesprek echter wordt bezien tegen de achtergrond van de inhoud van de bewijsmiddelen, krijgen de mededelingen een heel andere lading. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat termen in de sfeer van voedingsmiddelen veelvuldig voorkomen in de onderlinge communicatie tussen verdachten en in de communicatie via deallijnen.
Uit de inhoud van tapgesprekken blijkt meer in het bijzonder dat binnen de hierboven genoemde kring van personen niet alleen met verdachte over dit soort zaken gesproken wordt, maar dat ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] onderling met elkaar gesprekken voeren over deze onderwerpen. De gesprekspartners zijn hierbij steeds kennelijk goed ingevoerd in de wijze van gebruik van de termen. Hier kan bijvoorbeeld gewezen worden op een tapgesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , waarin [verdachte] zich beklaagt over [medeverdachte 6] en zijn zoon, omdat er iemand is die 5 komkommers wil hebben en dat hij er dus één nodig heeft, terwijl [medeverdachte 6] zegt dat [medeverdachte 5] met een vriend aan het bellen is. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij er meteen een komt brengen. De gesprekken dienen bezien te worden tegen de achtergrond van het gegeven dat bij de doorzoeking van de woning van verdachte een aanzienlijke hoeveelheid drugs en geld gevonden is, terwijl ook in de woning waar medeverdachten [medeverdachte 6] en zijn zoon [medeverdachte 5] verbleven, een tas is gevonden met zakjes heroïne en cocaïne en een aanzienlijk contant geldbedrag. In de tas zat bovendien een notitieblok (ook wel aangeduid als ‘schrift’/’schriftje’) met aantekeningen in het Arabisch. Deze aantekeningen bleken na vertaling getallen te bevatten en hoeveelheden van onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’. Naast de namen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , komt ook de naam van [verdachte] in deze aantekeningen voor en wel in de volgende aantekeningen:
50 (in een tabel); fruit [verdachte] – 10 eenheden + 10 eenheden; [verdachte] 1 koffie en 1 groente; [verdachte] groente + dranken – 14+6+1.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de tas had gekregen van [medeverdachte 1] , dat deze de tas regelmatig bijvulde en dat hij in het schrift schreef. Daarnaast heeft [medeverdachte 5] hierover aangegeven dat termen als groente, fruit, komkommer en brood binnen de gecodeerde taal hoorden die door [medeverdachte 1] werd gebruikt. Zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd, met name aan de hand van de verklaringen van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , betreft dit versluierend taalgebruik voor verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het ‘eten’ in de aan verdachte gekoppelde tapgesprekken ook in die zin worden begrepen
Het hierboven aangehaalde tapgesprek met nummer -5356 van 8 september 2018 over ‘Amigo’ is in dit verband in het bijzonder illustratief. In het genoemde notitieblok/schrift dat op 11 september 2018 is aangetroffen in de tas in de slaapkamer van [medeverdachte 5] op de Graalstraat 120 staat namelijk een aantekening, waarvan de vertaling luidt:
Amigo rode [onduidelijk] benzinepompstation – 2 fruit.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat niet alleen nummer -8525 - het nummer waarvan al is aangenomen dat het in gebruik was bij verdachte - , maar ook de nummers -1492 en -5356 nauw telefonisch contact onderhielden met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Verdachte geeft aan deze personen te kennen. Op grond van de samenstelling van de groep kan worden aangenomen dat als er over [verdachte] gesproken wordt, verdachte daarmee wordt bedoeld. Opmerkelijk is dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , verdachte met nummer -8525 en de gebruiker van de nummers -1492 en -5356 elkaar bellen om te waarschuwen als ze denken dat ze achtervolgd worden. Daarbij komt dat in de gesprekken tussen deze personen en de overige leden van de groep ( [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) specifieke terminologie wordt gebezigd, een terminologie waar de gebruiker van bedoelde nummers ook gebruik van maakt en waarvan [medeverdachte 5] heeft aangegeven dat hij gesprekken binnen het kader van die terminologie met [medeverdachte 1] of [verdachte] voerde.
Conclusie
Op basis van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, stelt de rechtbank vast dat niet alleen de gesprekken via de telefoonnummers -8525, maar ook die met de nummers eindigend op -1492 en -5356 op inhoud met elkaar overeenstemmen en dat deze inhoud verankerd is in feiten en omstandigheden die in direct verband staan met verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet alleen de gebruiker is geweest van nummer -8525, maar dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook de gebruiker is geweest van de nummers -1492 en -5356 en dat hij heeft deelgenomen aan de afgeluisterde gesprekken.
Gelet hierop behoeft het verweer van de raadsman met betrekking tot de stemherkenning, geen verdere bespreking.
Voorgaande beschouwing leidt ook tot de slotsom dat de, mede door de verdachte gevoerde, gesprekken grotendeels een versluierend karakter hebben en dat deze doorgaans de handel in verdovende middelen tot onderwerp hebben. Deze conclusie zal hierna specifieker worden onderbouwd in het kader van een bredere beschrijving van de gang van zaken tussen de verschillende leden van de betrokken personen in het kader van deze handel.
Modus operandi
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank het volgende af met betrekking tot de werkwijze van de verdachte en de personen die, gedurende een deel dan wel gedurende de gehele onder 1 bewezen verklaarde pleegperiode, met hem samenwerkten. Dit is redengevend bewijs voor de bewezenverklaring van alle drie feiten. De bewijsmiddelen worden daartoe in hun onderling verband en samenhang gebezigd. Aldus hebben de bewijsmiddelen niet alleen betrekking op het feit waarop zij blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben. Zij versterken ook de bewijswaarde en bewijskracht van de bewijsmiddelen voor de feiten waarvoor zij niet direct redengevend zijn.
Meer in het bijzonder betekent dit dat de bewijsmiddelen die naar hun inhoud betrekking hebben op de feiten 1 en 3 ook strekken tot bewijs voor het opzet van de verdachte op het aanwezig hebben van de onder 2 genoemde verdovende middelen, in die zin dat hij hiervan wetenschap heeft gehad en dat de drugs zich bevonden binnen zijn machtssfeer. En omgekeerd, draagt de aanwezigheid van de onder 2 bewezen te verklaren grote hoeveelheden verdovende middelen in de woning van de verdachte bij aan het bewijs voor de feiten 1 en 3.
Uit het opsporingsonderzoek komt in de eerste plaats naar voren dat de verdachte en/of zijn medeverdachten veelvuldig van telefoonnummer wisselden. Bepaalde aan verdachten in onderzoek Stansbury toegeschreven telefoonnummers blijken als typische deallijnen te kunnen worden gekenschetst. Dit betreft met name de nummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] . Kenmerkend is bijvoorbeeld dat deze nummers telkens binnen korte tijd meerdere kortdurende contacten hebben met andere nummers. Daarbij is vastgesteld dat meerdere van de nummers die naar de veronderstelde deallijn bellen, kunnen worden gekoppeld aan personen die bij de politie bekend staan als harddruggebruikers. De verklaringen van als getuige gehoorde gebruikers bevestigen het wisselen van dealnummers.
Daar waar deze deallijnen zijn getapt, blijkt dat de gesprekken vaak gaan over ‘bestellingen’ en het regelen van een ontmoeting, waarbij over het algemeen op vaste locaties in Alkmaar en Sint Pancras wordt afgesproken. Daarbij worden dikwijls ook bedragen genoemd.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de zogeheten de deallijnen dragen ook gesprekken, gevoerd via andere telefoonnummers, tussen de verdachten onderling, bij aan het bewijs dat er in samenwerking bestellingen werden opgenomen en dienovereenkomstig werd geleverd.
Opvallend is dat zowel op de deallijnen als in de onderlinge contacten versluierende taal wordt gebezigd.
In de klantencontacten worden vaak termen gebruikt als ‘melk’, ‘koffie’, ‘wit’, ‘bruin/donker’. Verdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ‘melk’ of ‘wit’ staat voor cocaïne, ‘blok’ of ‘koffie’ is crack-cocaïne, ‘lichte’ is snuif-cocaïne, ‘donkere’ of ‘chocola’ betekent: heroïne en XTC wordt aangeduid als ‘snoep’.
Onder elkaar spreken verdachten vaak over onder meer ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’.
Voor de rechtbank staat vast – zoals hieronder nader zal worden gemotiveerd – dat ook deze woorden moeten worden verstaan als aanduidingen voor verdovende middelen.
Uit het telecomonderzoek rijst een beeld op van een werkwijze waarbij gebruikers telefonisch contact leggen met een door een van de verdachten in dit onderzoek beheerde deallijn, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting. Op de afgesproken plaats verschijnt dan een van de verdachten – vaak niet zijnde degene die de bestelling heeft aangenomen – waarna de overdracht van de verdovende middelen plaatsvindt.
Dit beeld wordt bevestigd door de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij om verdovende middelen/pillen te bestellen belde naar [medeverdachte 1] ’ uit Syrië op het nummer [telefoonnummer 3] . Er werd dan een plek afgesproken, bij de grote kerk in Sint Pancras of bij de Lidl in de wijk Overdie in Alkmaar. Daar verscheen dan een Syrische jongen die de bestelde waar kwam brengen.
Getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat hij om cocaïne te bestellen via het nummer [telefoonnummer 4] belde met ene [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] kwam de cocaïne eerst zelf brengen; later verschenen een ielige jongen of een stille jongen met een bril op de afspraken. Hierboven is al genoemd dat de getuige [medeverdachte 2] aan de hand van een politiefoto heeft geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . De ielige jongen herkende hij als [medeverdachte 5] . Van de jongen met de bril denkt hij dat het [verdachte] is.
De uit de bewijsmiddelen blijkende modus operandi vindt verder onderbouwing in de volgende in de bewijslevering betrokken onderzoeksresultaten.
Op 11 september 2018 hebben doorzoekingen plaatsgevonden in de woningen/verblijfplaatsen van verdachten.
Op het woonadres van [medeverdachte 1] in [woonplaats medeverdachte] is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen, te weten bijna drie kilo cocaïne, 337 gram heroïne en ruim 900 XTC-pillen (MDMA). Ook werd een helm gevonden, die was voorzien van een verborgen compartiment. In dit compartiment zijn sporen van cocaïne aangetoond. Bij een latere doorzoeking van de bij deze woning horende schuur is een geldbedrag van in totaal ruim € 15.000,- gevonden, verborgen in de holle poten van een krukje.
In de woning van [verdachte] werden, behalve de hierboven al genoemde geldbedragen ( in een loze ruimte achter de koelkast een bedrag van € 12.000,- in kleine coupures en in een van de kussens van de bank in de woonkamer nog eens ruim € 3.000,-, eveneens in kleine coupures), in de ruimte achter de koelkast ook verdovende middelen aangetroffen. In totaal was in de woning ongeveer 3 gram heroïne en 30 gram cocaïne aanwezig.
Ook bij [medeverdachte 2] thuis in [woonplaats medeverdachte] zijn handelshoeveelheden harddrugs aangetroffen: ongeveer 30 gram cocaïne, 5 gram heroïne en 5 XTC-pillen. Verder werd ook hier een helm met een verborgen compartiment gevonden.
Tot slot heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel [adres 2] . Dit is de woning waar op dat moment sinds enkele dagen verdachte [medeverdachte 6] verbleef, samen met zijn gezin, onder wie zijn minderjarige zoon en tevens verdachte in onderzoek Stansbury, [medeverdachte 5] . In de kast op de kamer waar [medeverdachte 5] sliep stond de boodschappentas van Jumbo, met daarin als gezegd een groot aantal klein-verpakkingen cocaïne en heroïne. De tas bevatte ook ruim € 3.500,- in contanten. Daarnaast zat in de tas het notitieblok met aantekeningen in het Arabisch (in de verhoren van I. [medeverdachte 5] ook aangeduid als “schrift”/“schriftje” en te onderscheiden van het schrift dat is aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 6] ), met daarin de hierboven genoemde aantekeningen met de namen van onder meer [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 5] en getallen in combinatie met termen als ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’, ‘appels’, ‘melk’ en ‘koffie’, vergelijkbare termen als gebruikt in de onderlinge communicatie tussen verdachten en in de communicatie via de deallijnen.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij de Jumbo tas had gekregen van [medeverdachte 1] , om te bewaren. In de tas zaten kleine zakjes, waarop ‘melk’, ‘groente’ of ‘fruit’ stond. In de tas zat ook geld en een schriftje waarin over groente en fruit geschreven stond. Een week nadat [medeverdachte 5] de tas had gekregen, kreeg hij van [medeverdachte 1] een telefoontje. [medeverdachte 1] belde hem vaak op dat telefoontje en dan moest [medeverdachte 5] groente, fruit of melk brengen naar mensen die hij op straat, meestal in Overdie, ontmoette. In het schriftje stonden namen met daarachter groente of fruit, zodat hij wist wie hij wat moest brengen. In het schriftje stonden ook prijzen. [medeverdachte 1] praatte gecodeerd. Als hij het over papier of papieren had, ging het over geld. Met komkommer werd ook groente bedoeld. [medeverdachte 1] kwam regelmatig langs om de tas bij te vullen; de tas raakte nooit leeg. Ook schreef [medeverdachte 1] dan in het schriftje, aldus nog steeds [medeverdachte 5] .
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, staat, zoals gezegd, naar het oordeel van de rechtbank vast dat waar in het dossier wordt gesproken over zaken als ‘groente’, ‘fruit’, ‘komkommers’ en ‘appels’ dit moet worden gezien als versluierend taalgebruik voor verdovende middelen.
De aantekeningen op het notitieblok moeten dan ook worden gelezen als een administratie van de handel in verdovende middelen. Dit wordt nog verder versterkt doordat daarin bij getallen ook de woorden ‘eenheden’, ‘zakjes’ en ‘totaal rekening’, ‘betaald rekening’ en ‘restant rekening’ voorkomen.
De rechtbank gaat er, op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, vanuit dat [medeverdachte 1] een groothandel in verdovende middelen in stand hield, die drugs leverde aan verschillende personen die de drugs leverden aan gebruikers. Het ging daarbij om [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 6] / [medeverdachte 5] . De verdovende middelen werden op bestelling geleverd aan individuele klanten, in sommige gevallen via een tussenhandelaar (verdachte [medeverdachte 4] ) of na bemiddeling (verdachte [medeverdachte 3] ).
Inhet licht van voorgaande overwegingen brengt de inhoud van de bewijsmiddelen de rechtbank tot de slotsom dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Bij gebreke van een verklaring van de verdachte over de telefoongesprekken waaraan hij heeft deelgenomen bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om met de raadsman te veronderstellen dat de inhoud van de gesprekken niet correspondeert met een realiteit waarin overeenkomstig die inhoud werd gehandeld. Een redelijke, voor de hand liggende, uitleg van die gesprekken verzet zich tegen het open houden van die mogelijkheid.
Bovendien blijkt uit de inhoud van die gesprekken, beoordeeld tegen de achtergrond van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van getuigen en de medeverdachte [medeverdachte 5] , dat de aard van de betrokkenheid van de verdachte dient te worden getypeerd als medeplegen. De op deze onderdelen gerichte verweren worden daarom verworpen.
Deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten en die tot oogmerk had het plegen van – kort gezegd – het handelen in en aanwezig hebben van harddrugs. Kortheidshalve zal hierna worden gesproken over ‘(deelname aan een) criminele organisatie’.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in artikel 11b Opiumwet (en artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht) is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
Om te kunnen spreken van deelneming aan de organisatie moet aan twee vereisten worden voldaan:
1. de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
2. de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in genoemde artikelen bedoelde oogmerk.
In ‘deelneming aan’ ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Voor deelneming is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval in het kader van de Opiumwet) tot oogmerk had.
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 11b Opiumwet is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Bij de beoordeling of in deze zaak sprake was van een organisatie met het in artikel 11b Opiumwet bedoelde oogmerk komt naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats betekenis toe aan de misdrijven die door de verdachten daadwerkelijk zijn gepleegd.
Zoals uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt, heeft de rechtbank ten laste van verdachte bewezen verklaard – kort gezegd – het tezamen en in vereniging gedurende een aantal maanden dealen in harddrugs, gepaard gaand met het aanwezig hebben van aanzienlijke (handels)hoeveelheden harddrugs. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij in dit verband hiervoor onder het kopje ‘modus operandi’ heeft overwogen. De aldaar geschetste werkwijze impliceert op zichzelf reeds een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Voorts acht de rechtbank het volgende van belang.
Wat betreft het duurzame en gestructureerde karakter van het samenwerkingsverband springt in het oog het notitieblok dat op het verblijfsadres van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] in de tas met verdovende middelen is gevonden. De aantekeningen op dit blok duiden op het voeren van een nauwgezette boekhouding voor de handel in verdovende middelen, zowel wat betreft hoeveelheden als de financiële afwikkeling. Uit diverse tapgesprekken tussen verdachten blijkt dat er groot belang wordt gehecht aan een zorgvuldige administratie.
Daarnaast duidt de aanwezigheid van een zeer omvangrijke voorraad verdovende middelen bij [medeverdachte 1] en de aanwezigheid van kleinere ‘werkvoorraden’ op andere plekken op een beduidende mate van structuur en organisatie.
Voorts blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] en I. [medeverdachte 5] dat in een periode dat verdachte [medeverdachte 2] op vakantie is, zijn rol als beheerder van de deallijn wordt overgenomen door verdachte [medeverdachte 5] , zodat de continuïteit van de bedrijfsvoering gegarandeerd is.
Zoals eerder vermeld, werden de dealnummers geregeld gewisseld en bedienen de verdachten zich in zowel de onderlinge communicatie als in gesprekken met de klanten regelmatig van versluierend taalgebruik. Het doel van het versluierend taalgebruik is, zo moet worden aangenomen, om over verdovende middelen en daarmee samenhangende zaken te kunnen spreken zonder dat dit uit de concrete inhoud van de gesprekken blijkt. De verdachten begrijpen, zo kan uit het verloop van de gesprekken worden opgemaakt, heel goed wat er met de onderling gehanteerde geheimtaal wordt bedoeld. Hierdoor wordt de cohesie van de organisatie versterkt. Deze professionele afscherming blijkt ook uit het gegeven dat verdachten elkaar waarschuwen voorzichtig te zijn met wat zij over de telefoon bespreken. Ook delen verdachten met elkaar informatie over al dan niet vermeende aandacht van de politie. Kennelijk zijn de verdachten erop bedacht dat zij mogelijk voorwerp van onderzoek door opsporingsinstanties kunnen zijn. Deze laatste vaststelling is tevens van betekenis in de sleutel van het oogmerk van de organisatie en de wetenschap van verdachten daaromtrent.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het vorenstaande genoegzaam vast dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, gericht op het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in de Opiumwet.
Verdachte [medeverdachte 1] vervulde in deze organisatie een sturende en coördinerende rol. Dit blijkt uit meerdere voor het bewijs gebezigde tapgesprekken. [medeverdachte 1] vertelt andere verdachten wat zij moeten doen. Hij bewaart veruit de grootste partij harddrugs in zijn huis en is blijkens de inhoud van diverse, door hem met onbekend gebleven derden gevoerde, telefoongesprekken verantwoordelijk voor de inkoop daarvan. [medeverdachte 1] verzorgt de bevoorrading van de andere verdachten, zo blijkt bijvoorbeeld uit de verklaring van [medeverdachte 5] . Uit diverse tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] er zeer op is gebrand dat de verkoop-, c.q. voorraadadministratie correct wordt bijgehouden. Hij spreekt andere deelnemers aan de organisatie erop aan als dit niet naar behoren gebeurt. [medeverdachte 5] noemt [medeverdachte 1] in zijn verhoor bij de politie met zoveel woorden ‘de baas’.
De rol van verdachte [medeverdachte 2] kan als een middenkader-rol worden gekenschetst. Blijkens het telecomonderzoek en de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en gelet op het aantreffen in zijn woning van hoeveelheden verdovende middelen, alsmede een helm met een verborgen compartiment, beheerde hij deallijnen en leverde hij vanuit de voorraad in zijn woning harddrugs aan gebruikers. Anderzijds vervulde hij ook een meer leidinggevende rol, zoals blijkt uit de omstandigheid dat hij via de telefoon onderhandelt over de inkoop van drugs en bijvoorbeeld medeverdachte [medeverdachte 6] ter verantwoording roept in verband met gebreken in de administratie.
De taak van verdachte [verdachte] bestond, zo blijkt uit meerdere voor het bewijs gebezigde tapgesprekken, vooral uit het afleveren van drugs aan afnemers. Daartoe bleef zijn rol echter niet beperkt. Kennelijk heeft hij zich in enige mate een vertrouwenspositie verworven binnen de organisatie. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het [verdachte] werd toevertrouwd om in zijn woning een redelijk hoeveelheid drugs en een aanzienlijke hoeveelheid geld te bewaren. Verder vraagt [medeverdachte 1] hem op enig moment om zijn mening over (kennelijk) de inkoopprijs van een hoeveelheid verdovende middelen. [medeverdachte 5] tot slot heeft over [verdachte] verklaard:
Als ik [medeverdachte 1] niet kon bereiken, dan belde ik [verdachte] .
Verdachte [medeverdachte 4] hield zich binnen de organisatie bezig met de verkoop van verdovende middelen aan de gebruikers. De getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat zij van [medeverdachte 4] cocaïne kochten. Uit het telecomonderzoek blijkt dat [medeverdachte 4] veelvuldig contact had met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] . De gesprekken gingen steeds over het maken van een afspraak, waarbij een tijd, een locatie, een bedrag en een hoeveelheid werden genoemd. Daarbij werd de versluierende taal gebruikt, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat daarmee over verdovende middelen werd gesproken. Het algemene beeld uit de gesprekken is dat [medeverdachte 4] verdovende middelen verkrijgt van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte 5] en dat vervolgens verkoopt aan personen die harddrugs gebruiken.
Ook wat verdachte [medeverdachte 3] betreft is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt van handelingen die in hun gezamenlijkheid beschouwd deelname aan de criminele organisatie opleveren. Immers, uit het telecomonderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 3] veelvuldig contact onderhield met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 3] meermalen optrad als bezorger van verdovende middelen of als bemiddelaar tussen dealer en klant. [medeverdachte 3] werd daarbij veelal aangestuurd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 4] , in een gesprek over een door [medeverdachte 4] bij de verkoop gemaakte fout, het aan [medeverdachte 3] te vragen omdat [medeverdachte 3] alles weet. [medeverdachte 3] heeft zelf verklaard dat hij, in ruil voor cocaïne, klusjes deed voor mensen die figureren in dit dossier. Die klusjes bestonden eruit dat hij mensen naar een bepaalde plek stuurt om daar verdovende middelen te kopen.
Concluderend acht de rechtbank, op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – kort gezegd – heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, op de wijze zoals hierna in de rubriek ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2018 tot en met 10 september 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA;
2.
hij op 11 september 2018 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 34,81 gram en ongeveer 2,92 gram van een materiaal bevattende cocaïne, respectievelijk heroïne;
3.
hij in de periode van 1 juli 2018 tot en met 10 september 2018 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en lid 4 van de Opiumwet.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS, die bij veroordeling voor alleen feit 2 een taakstraf van 80 uur inhouden en bij veroordeling voor alle drie de feiten een gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank heeft hier al oog voor gehad toen zij op 5 juli 2019 besloot de voorlopige hechtenis op te heffen. Overigens voegt een bewezenverklaring van feit 3 volgens de raadsman ten opzichte van het verwijt van medeplegen niets toe in de zin van strafwaardigheid.
De eis van het Openbaar Ministerie staat ook niet in verhouding tot de rol van verdachte, zeker wanneer die wordt afgezet tegen de rol die medeverdachte [medeverdachte 2] in het dossier krijgt toebedeeld.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte zijn leven op de rit heeft en er iets van wil maken. De raadsman heeft de rechtbank verzocht dit niet teniet te doen. Het verzoek van de verdediging is dan ook om in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna tweeëneenhalve maand in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne, heroïne en MDMA. Verdachtes rol bestond voornamelijk uit het afleveren van drugs aan afnemers. Zijn positie binnen de kring van mededaders ontsteeg evenwel die van loopjongen. Verdachte bewaarde een behoorlijke (handels)hoeveelheid heroïne en cocaïne in zijn woning en praatte op voet van gelijkheid met hoofdverdachte [medeverdachte 1] over de inkoopprijs van een hoeveelheid verdovende middelen.
Harddrugs zijn over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Een criminele organisatie als de onderhavige, gericht op de handel in harddrugs, ondermijnt bovendien de rechtsorde, veroorzaakt maatschappelijke onrust en berokkent de maatschappij financieel nadeel.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte op 5 maart 2018 ook al onherroepelijk is veroordeeld wegens handel in harddrugs. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 7 november 2018 van [reclasseringsmedewerker] van Reclassering Nederland.
De reclassering geeft te kennen dat zij met de beschikbare informatie niet kan adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Ook gezien de ontkenning van betrokkene, onthoudt de reclassering zich van het geven van een strafadvies.
Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen, maar heeft zich na zijn eerdere veroordeling wederom met de handel in drugs bezig gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank acht passend en geboden om een vrijheidsbenemende straf van langere duur op te leggen. Dit mede om verdachte ervan te weerhouden om door te gaan met deze feiten. Alles afwegende komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 12 maanden.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 15.280,00, overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie, dient te worden verbeurd verklaard.
De rechtbank stelt vast dat het om een groot bedrag gaat, terwijl verdachte leefde van een uitkering en daarnaast geen andere (legale) bekende bron van inkomsten had.
Verdachte heeft gesteld dat het geld hem door zijn vader vanuit Syrië is toegestuurd om hier een bedrijfje te starten en niets te maken heeft met enig strafbaar feit. Op tal van vragen over de wijze van verkrijging en over de bestemming van dit geldbedrag heeft de verdachte ter terechtzitting geen concrete antwoorden gegeven.
De rechtbank overweegt dat zij in dit vonnis bewezen verklaart dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan handel in verdovende middelen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het dealen van drugs over het algemeen gepaard gaat met contante betalingen in kleine coupures, zoals aangetroffen.
Daarbij komt ook betekenis toe aan het feit dat het leeuwendeel van het geld (€ 12.000,-) in de woning van verdachte is aangetroffen op een verstopplek, te weten een loze ruimte achter de koelkast, op welke plek ook verdovende middelen verborgen waren. Het overige geld zat verstopt in de voering van een kussen van de bank.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel is dat het geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde strafbare feiten is verkregen en/of dat de feiten met behulp van het geld zijn begaan of voorbereid.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven zak met sieraden dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart
verbeurd:
- een geldbedrag van 15.280,-
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
1 zak met sieraden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2020.
Mr. Bosma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]