3.2Op grond van artikel 2.27, eerste lid van de Wabo, artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor, is voor de toestemming bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) vereist van het college. Bij besluit van 6 februari 2019 heeft het college verklaard dat er gelet op het betrokken belang van de Wet natuurbescherming (Wnb) geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De verklaring van geen bedenkingen kan volgens het college worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens het college gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de melkrundveehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
4. De strekking van het beroep is – kort gezegd – dat de verklaring van geen bedenkingen niet kon worden gegeven onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Omdat de verklaring van geen bedenkingen geen stand kan houden, kan ook de omgevingsvergunning niet in stand blijven.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. 6. Dit betekent dat het college de verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van [derde partij 1] niet heeft kunnen geven onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Omdat de verklaring van geen bedenkingen niet onder verwijzing naar het PAS kon worden gegeven, moet het besluit omtrent de verklaring van geen bedenkingen onrechtmatig worden geacht. Verweerder heeft zich bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet op het besluit van het college mogen baseren. Het besluit van verweerder waarbij de omgevingsvergunning is verleend, kan dan ook niet in stand blijven. De overige beroepsgronden behoeven thans geen bespreking.
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
8. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van [derde partij 1] moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen. Daarbij geldt ook het volgende. Nu voor de activiteit een verklaring van geen bedenkingen is vereist van het college, zal deze de aangevraagde activiteiten opnieuw in kaart moeten brengen en alsnog eventueel moeten beoordelen of een passende beoordeling is vereist en vervolgens eerst een ontwerpbesluit over de verklaring van geen bedenkingen ter inzage moeten leggen waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb vast op
€ 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: