ECLI:NL:RBNHO:2020:2701

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
HAA 20/782
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J. van 't Hoff, had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Na een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar gegrond werd verklaard, trok verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg tegelijkertijd om een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding terecht was, aangezien verweerder volledig tegemoet was gekomen aan verzoeker. De rechter heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 525,-, welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/782

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. J.J. van ‘t Hoff),

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2020 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker vanaf
12 februari 2020 ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft bij brief van 7 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter op 14 februari 2020 gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 24 februari 2020 het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard.
Verzoeker heeft bij brief van 25 februari 2020 het verzoekschrift ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het verzoek heeft verzoeker verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft bij brief van 26 februari 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 27 februari 2020 gereageerd.
Partijen hebben niet aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a Awb van overeenkomstige toepassing op uitspraken in de voorlopige voorzieningenprocedure.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek is ingetrokken, omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan verzoeker en dat verzoeker tegelijk met de intrekking van het verzoek heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
6. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn € 525,- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
7. Deze uitspraak kan geen betrekking hebben op vergoeding van betaald griffierecht. Op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb, kan verweerder in dit geval zelf beslissen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hem te vergoeden.

BeslissingDe voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van€ 525,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.