Geschil20. In geschil is of de definitieve berekening zorgtoeslag 2014 terecht is herzien naar
een te ontvangen bedrag van € 243.
21. Eiseres stelt dat de definitieve berekening zorgtoeslag van 3 mei 2019 ten onrechte is herzien naar een bedrag van € 243. Meer specifiek is eiseres van mening dat dat verweerder een te hoog toetsingsinkomen van € 26.078 heeft gehanteerd voor de berekening. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
22. Verweerder stelt dat terecht de definitieve berekening zorgtoeslag 2014 is herzien naar het eerder vermelde bedrag van € 243. Verweerder stelt dat hij wettelijk verplicht is bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag gebruik te maken van het authentieke inkomensgeven dat is vastgelegd in de BRI. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
23. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
24. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. Indien een bezwaarschrift voor die termijn wordt ingediend, bepaalt artikel 6:10, eerste lid, van de Awb dat de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, indien het besluit ten tijde van de indiening:
- wel reeds tot stand was gekomen, of
- nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
25. De rechtbank constateert dat het bezwaar tegen de definitieve berekening zorgtoeslag 2014 was ingediend, alvorens het besluit bekend was gemaakt. Nu de definitieve berekening zorgtoeslag als bijlage was toegevoegd aan het bezwaarschrift van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de indiening van het bezwaar het besluit wel reeds tot stand was gekomen. Derhalve blijft een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege.
26. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. Ingevolge artikel 1, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), geldt de Awir voor inkomensafhankelijke regelingen. De Wet op de zorgtoeslag moet als zodanige regeling worden aangemerkt.
27. Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Awir is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, wordt onder inkomensgegeven het inkomensgeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verstaan. Ingevolge deze bepaling wordt in casu onder inkomensgegeven verstaan: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
28. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Awir herziet verweerder de tegemoetkoming indien na een wijziging van een inkomensgegeven blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de uitspraak strekkende tot deze wijziging onherroepelijk is geworden.
29. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het toetsingsinkomen van 2014 ten onrechte op € 26.078 is vastgesteld. Volgens eiseres dient het toetsingsinkomen van 2014 verlaagd te worden met de betalingen van het UWV en [A] . Volgens eiseres heeft verweerder dit ten onrechte in het toetsingsinkomen van 2014 meegenomen. Het toetsingsinkomen van 2013 is namelijk al verhoogd met de betalingen van het UWV en [A] , waardoor, op basis hiervan, ook al de zorgtoeslag is gecorrigeerd.
30. Verweerder stelt dat zij terecht het toetsingsinkomen van 2014 heeft vastgesteld op € 26.078. Verweerder heeft bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag gebruik gemaakt van de authentieke inkomensgegeven die zijn vastgesteld in de BRI. Gelet op artikel 20 van de Awir was verweerder naar aanleiding van de BRI-melding van 27 maart 2019 verplicht een herziening door te voeren, naar een toetsingsinkomen van € 26.078. Daarnaast is verweerder van mening dat bij het bepalen van het recht op zorgtoeslag, anders dan bij de huurtoeslag, geen mogelijkheid bestaat om bepaald inkomen buiten beschouwing te laten
10 oktober 2018 ECLI:NL:RvS:2018:3277). Ook bestaat volgens verweerder geen mogelijkheid om af te zien van terugvordering van de zorgtoeslag op basis van de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 30 maart 2011(ECLI:NL:RvS:2011:BP9548). 31. Uit de wettelijke structuur volgt dat verweerder gehouden is het door de inspecteur bij de aanslag ib/pvv vastgestelde verzamelinkomen te volgen. Ook gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:BN0491 en 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3915) dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, het verzamelinkomen, zoals in de aanslag ib/pvv is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. Gelet hierop is verweerder verplicht het door de inspecteur vastgestelde inkomen te volgen, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. 32. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het begrijpelijk is dat eiseres dit als een onredelijke situatie ervaart, het wettelijk systeem geen mogelijkheid biedt om het toetsingsinkomen te verlagen. De Awir biedt geen ruimte om bij de vaststelling van het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag rekening te houden met de door eiseres genoemde omstandigheden. De stelling van eiseres, dat verweerder rekening had moeten houden met de voorafgaande correspondentie en de al opgelegde beschikkingen faalt dan ook.
33. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.