7.2Op grond van artikel 3.9, derde lid, Wabo is paragraaf 4.1.3.3 Awb op de beslissing op de aanvraag van toepassing, zodat op grond van artikel 4:20b Awb de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven als niet tijdig op de aanvraag is beslist.
8. Partijen worden verdeeld gehouden door de voor dit geschilpunt beslissende vraag of (de bouwkundige van) eiseres de ontbrekende gegevens reeds op 2 maart 2018 per e-mail aan de behandelend ambtenaar had doen toekomen, waardoor de beslistermijn vanaf dat moment niet verder was geschorst, of eerst door het uploaden van die gegevens op 5 maart 2018 in het omgevingsloket. Als eiseres gelijk heeft, verstreek de beslistermijn van acht weken, door opschorting vanaf de dag na 12 februari 2018 tot 2 maart 2018, op 10 april 2018. Als zij de ontbrekende gegevens eerst 5 maart 2018 heeft ingediend, is de beslistermijn op 11 april 2018 geldig verlengd.
9. Voor de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop, dat het tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat de e-mail de behandelend ambtenaar daadwerkelijk op 2 maart 2018 heeft bereikt. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd en daarbij de genoemde stukken overgelegd. Zij verwijst naar haar begeleidende brief bij het inzenden van de ontbrekende gegevens met als datum 2 maart 2018. Zij stelt dat deze brief bij e-mail aan de behandelend ambtenaar is gezonden. Zij wijst er verder op dat die ambtenaar in de brief van 12 februari 2018, waarbij hij de ontbrekende stukken heeft opgevraagd, expliciet vermeldt dat contact bij voorkeur per e-mail dient te verlopen. Voorts wijst zij er op dat die ambtenaar van maandag tot donderdag werkt en niet op vrijdag, terwijl 2 maart 2018 een vrijdag was. Voorts stelt zij dat de behandelend ambtenaar op maandag 5 maart 2018 naar de bouwkundige heeft gebeld met het verzoek of de bouwkundige de op 2 maart 2018 ontvangen stukken ook via het omgevingsloket kon laden. Zij legt een stuk (hierna: het document) over dat onder meer als volgt luidt:
“Van: AGN van Wonderen [e-mailadres 1]
Onderwerp: Re: Hotel de Karel
Datum: 5 maart 2018 16:21
Aan: [naam 1] [e-mailadres 2]
[naam 1] ,
Doe maar is prima!
Groet,
Andre
Op 5 mrt. 2018 om 11:49 heeft [naam 1] < [e-mailadres 2] > het volgende geschreven:
Goedemiddag Andre,
Vanmorgen belde [naam 2] mij over de gegevens die ik vrijdag aan hem heb gemaild. Hij vroeg mij deze gegevens ook via het OLO in te dienen. Kun je me laten weten wat ik moet doen?
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zie uw reactie met belangstelling tegemoet.
Met vriendelijke groet,
Ing. [naam 1]
(…)
Van: [naam 1] [mailto: [e-mailadres 2] ]
Verzonden: vrijdag 2 maart 2018 12:31
Aan: [naam 2]
Onderwerp: Hotel de Karel
Beste [naam 2] ,
Bijgaand aangepaste tekeningen en begeleidend schrijven inzake de aanvraag Karel de Grotelaan 6. Zaaknummer: (…)”
Voorts voert zij aan dat de behandelend ambtenaar ook verder per e-mail berichten aan eiseres zendt.
10. Met deze onderbouwing heeft eiseres niet het bewijs geleverd dat zij op 2 maart 2018 (per e-mail) de ontbrekende stukken aan de behandelend ambtenaar heeft doen toekomen. Doorslaggevend daarvoor is dat uit het document niet blijkt dat enige e-mail van de bouwkundige (met de ontbrekende gegevens) de e-mailbox van behandelend ambtenaar op vrijdag 2 maart 2018 daadwerkelijk heeft bereikt. Eiseres heeft geen (e-mail)antwoordbericht overgelegd waaruit de ontvangst op 2 maart 2018 door de behandelend ambtenaar blijkt. Eiseres heeft ook niet een e-mailbericht overgelegd die de bouwkundige aan de behandelend ambtenaar zou hebben gezonden. In het wel overgelegde document is in het derde gedeelte, dat kennelijk zou moeten zien op een tweevoudig doorgestuurd e-mail bericht van 2 maart 2018, geen e-mailadres van de behandelend ambtenaar als geadresseerde vermeld, zodat daaruit ook daarom niet valt op te maken of de bouwkundige op die dag een e-mail aan de behandelend ambtenaar heeft gezonden. De enkele vermelding bij “Aan: [naam 2] ” is daarvoor onvoldoende overtuigend. In het document is voorts wel opgenomen dat “ [naam 2] vanmorgen belde over de gegevens die vrijdag waren gemaild” maar ook die stelling vindt elders geen bevestiging. Bovendien is dat een onbegrijpelijke opmerking omdat de bouwkundige dan niet aan zijn opdrachtgeefster, maar een toen niet betrokken derde een vraag over de aanvraag zou hebben gesteld. Voorts is zonder toelichting ook niet begrijpelijk waarom de bouwkundige daarover wilde overleggen, omdat hij wel bekend was met het omgevingsloket waarin gegevens over bouwaanvragen moeten worden ingediend. De enkele datering van de brief van de bouwkundige op 2 maart 2018 levert ook niet het bewijs dat die brief per e-mail op 2 maart 2018 al was verzonden en dat de aanvullende gegevens de behandelend ambtenaar die dag hebben bereikt. Voorts weegt de rechtbank voor de waardering van het bewijs mee dat eiseres het beroep op de van rechtswege verleende vergunning eerst ter zitting bij de rechtbank heeft gedaan en niet al toentertijd, in april 2018, toen in haar visie de vergunning van rechtswege zou zijn verleend, noch als grond in bezwaar heeft aangevoerd. Dat is een aanwijzing te meer dat die e-mailverzending niet op 2 maart 2018 heeft plaatsgevonden. Een verklaring daarvoor zou nog kunnen zijn dat eiseres niet een derde heeft ingeschakeld, die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Maar dat is toch geen verklaring, omdat uit het dossier blijkt dat aan eiseres eerder, op 25 januari 2018, door termijnoverschrijding een omgevingsvergunningvan rechtswege is verleend, zodat eiseres wel bekend was met het gevolg van niet tijdig beslissen op (reguliere) aanvragen om omgevingsvergunning.
11. Eiseres heeft dus niet het bewijs geleverd dat de opschorting van de beslistermijn op vrijdag 2 maart 2018 eindigde.
12. In haar ter zitting overgelegde stuk heeft eiseres nog opgemerkt dat het verzoek van 12 februari 2018 om aanvulling van gegevens ten onrechte niet aan haar gemachtigde zou zijn gestuurd, waardoor het besluit tot verlenging niet op de voorgeschreven wijze zou zijn bekend gemaakt. Voor zover zij bedoelt aan te voeren dat ook daardoor een beschikking van rechtswege zou zijn ontstaan, overweegt de rechtbank nog als volgt. Uit het aanvraagformulier, zoals zich dat onder de processtukken bevindt, blijkt niet dat eiseres de bouwkundige tot gemachtigde had gesteld die namens haar zou optreden in de aanvraagfase. Maar als dat al het geval is geweest, dan blijkt uit de reactie van de bouwkundige, gedateerd 2 maart 2018, dat hij op de hoogte was van het verzoek van 12 februari 2018, die als gevolg had verlenging van de beslistermijn. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres door de adressering van het verzoek van 12 februari 2018 aan haar persoonlijk, benadeeld is. Onder die omstandigheden blijft de verzenddatum van de brief van 12 februari 2018 beslissend voor de vraag wanneer de beslistermijn door dat verzoek is verlengd, zodat ook de adressering van dat verzoek niet mee kan brengen dat een beschikking van rechtswege is ontstaan. De beroepsgronden die zien op het tot stand komen van een beschikking van rechtswege, treffen daarom geen doel.
13. In artikel 2.10, eerste lid, Wabo is bepaald wanneer een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, zoals in dit geval, wordt geweigerd. Er geldt een zogenaamd limitatief/imperatief stelsel: verweerder moet de vergunning weigeren als zich een van de weigeringsgronden voordoet. De weigeringsgronden zijn ondergebracht in vijf onderdelen. Voor onderhavig zaak komen alleen de weigeringsgronden in beeld, die zijn samen te vatten als: b. strijd met voorschriften in de bouwverordening; c. strijd met het bestemmingsplan: d. redelijke eisen van welstand. Als sprake is van strijd met het bestemmingplan dient verweerder op grond van het tweede lid ook te onderzoeken of van de regels in het bestemmingplan kan worden afgeweken met toepassing van artikel 2.12 Wabo.
Standpunt verweerder over de aanvraag
14. Verweerder heeft aan de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen, samengevat de volgende argumenten ten grondslag gelegd.
a. het bouwplan is strijdig met de in de Bouwverordening 2012 gestelde eis dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, Wabo); verweerder verwijst naar het Parkeeradvies van 8 mei 2018; in het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat er in afwijking van het Parkeeradvies en het primaire besluit 1 geen 16 parkeerplaatsen op eigen terrein extra nodig zijn, maar 14, omdat er twee appartementen wegvallen.
b. het bouwplan is op twee punten strijdig met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en regels ruimtelijke ordening (artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo):
1. Bestemmingsplan Bergen Centrum - Beschermd Dorpsgezicht: er is sprake van overkraging doordat de kap aan de straatzijde volgens het plan wordt rechtgetrokken. Het dakoverstek dat daardoor ontstaat aan de noord-/straatzijde is groter dan de toegestane 20 cm en geprojecteerd op gronden met de bestemming “verkeer” die strak tegen de oude voorgevel/darsdeuren aan liggen. Ook staat de overkraging daardoor buiten het bouwvlak geprojecteerd, hetgeen volgens de planregels ook niet is toegestaan.
2. Voor het perceel geldt de bestemming Waarde-Cultuurhistorie. De bestaande dakvormen en dakhellingen mogen op grond van de bij die bestemming horende bepalingen niet worden gewijzigd. Voor wijziging in afwijking van die regels is advies vereist van CCK. CCK heeft negatief geadviseerd. Verweerder volgt dat advies.
Omdat er een negatief parkeeradvies is en omdat de ARK negatief over het plan heeft geadviseerd, ziet verweerder geen aanleiding om mee te werken aan afwijking van de bestemmingsplannen ten behoeve van het bouwplan, hoewel het bouwplan onder de zogenaamde kruimelgevallenregeling valt (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, Wabo).
c het bouwplan is in strijd is met redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, Wabo); verweerder neemt het negatieve advies van de ARK over.