Overwegingen
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt. Eiseres voert aan dat zij de bezwaren tijdig heeft ingediend.
2. De rechtbank zal in deze uitspraak onderzoeken of eiseres de bezwaren tijdig heeft gemaakt.
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn deze:
a. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
b. Artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) luidt:
In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
c. Artikel 6:9 van de Awb luidt:
1 Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2 Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
d. Artikel 6:10 van de Awb luidt:
1 Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
e. Artikel 6:11 van de Awb luidt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Uit deze bepalingen volgt dat de hoofdregel is dat bezwaar moet worden gemaakt binnen zes weken na de datum (dagtekening) van de beschikking over de toeslag.
5. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat verweerder de volgende (definitieve) beschikkingen over de huurtoeslag 2013 en zorgtoeslag 2014 heeft geslagen en dat eiseres de volgende bezwaarschriften heeft ingediend.
Huurtoeslag 2013
Bij beschikking met dagtekening 5 september 2014 en met nummer [aanslagnummer 1] heeft verweerder de huurtoeslag 2013 voor de eerste keer definitief vastgesteld op € 1.613,00. Als inkomen over 2013 heeft verweerder voor de berekening in aanmerking genomen een inkomen van eiseres van € 20.807,00. Omdat eerder in 2013 € 3.521,00 aan voorschotten was toegekend, resulteerde deze beschikking in een terugvordering van € 1.921,00.
Hiertegen heeft eiseres op 2 november 2014, ingekomen 6 november 2014, bezwaar gemaakt. Dit (te laat ingediende) bezwaar heeft verweerder opgevat als een verzoek om een inkomensdeel buiten beschouwing te laten.
Bij beschikking met dagtekening 8 april 2016 en met nummer [aanslagnummer 2] heeft verweerder de huurtoeslag 2013 opnieuw vastgesteld op € 1.613,00 op basis van hetzelfde inkomen van € 20.807,00.
Eiseres heeft bij een formulier met dagtekening 4 augustus 2016 aan verweerder informatie over haar inkomen over 2013 gezonden. Verweerder heeft daar aanleiding in gezien een afkoop pensioen van € 673,93 buiten beschouwing te laten.
Bij beschikking met dagtekening 4 november 2016 en met nummer [aanslagnummer 3] heeft verweerder de huurtoeslag 2013 aangepast en vastgesteld op € 1.802,00 op basis van een inkomen van € 20.133,00. Hoewel deze beschikking tot een nabetaling leidde was de terugvordering gelet op de beschikking van 5 september 2014 nog steeds circa € 1732,00 hoger.
In haar bezwaarschrift van 30 september 2018 richt eiseres haar bezwaar tegen de beschikking huurtoeslag met nummer [aanslagnummer 1] . Dat is de beschikking van 5 september 2014.
Zorgtoeslag 2014
Bij beschikking met dagtekening 29 maart 2016 en met nummer [aanslagnummer 4] heeft verweerder de definitieve zorgtoeslag voor het jaar 2014 vastgesteld op € 100,00. Als inkomen over 2014 heeft verweerder in aanmerking genomen een inkomen van eiseres van € 3.340,00 en van haar echtgenoot van € 32.963,00. Omdat eerder € 1.655,00 aan voorschotten was toegekend, resulteerde deze beschikking in een terugvordering (inclusief € 46,00 rente) van € 1.601,00.
Bij beschikking met dagtekening 29 april 2016 en met nummer [aanslagnummer 5] heeft verweerder de definitieve zorgtoeslag voor het jaar 2014 aangepast en vastgesteld op € 570,00. Als inkomen over 2014 heeft verweerder in aanmerking genomen een inkomen van haar echtgenoot van € 27.813,00. Uit deze herziening volgt een nabetaling, maar de terugvordering was nog steeds circa € 1.230,00 hoger.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking met nummer [aanslagnummer 4] ; als datum van de beschikking vermeldt zij “11-01-2017”. Verweerder heeft dit bezwaar op 14 februari 2017 ontvangen. Bij besluit van 8 mei 2017 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend.
Haar bezwaarschrift van 30 september 2018 heeft eiseres mede gericht tegen de beschikking zorgtoeslag met nummer [aanslagnummer 4] . Dit is de beschikking van 29 maart 2016.
6. Eiseres heeft zich in haar beroepschrift op het standpunt gesteld wèl tijdig bezwaar te hebben gemaakt tegen de vaststelling van de huurtoeslag 2013 en de zorgtoeslag 2014. Zij noemt als datum van haar bezwaren 13 maart 2016.
7. Bezwaarschriften van 13 maart 2016 heeft de rechtbank niet aangetroffen in het dossier. Gelet op de data van de beschikkingen huurtoeslag van 5 september 2014, 8 april 2016 en 4 november 2016 en beschikkingen zorgtoeslag van 29 maart 2016 en 29 april 2016 kan enig bezwaarschrift van 13 maart 2016 ook niet binnen de geldende bezwaartermijn van zes weken na een van die beschikkingen zijn ingediend, zodat die bezwaren ook te laat zouden zijn gemaakt. Artikel 6:10 Awb, dat gaat over voortijdig ingediende bezwaren, biedt ook geen soelaas. Met name van de beschikkingen huurtoeslag van 8 april 2016 en zorgtoeslag van 29 maart 2016 is niet gebleken dat die op 13 maart 2016 al tot stand waren gekomen. Maar zelfs als dat zo was heeft eiseres geen belang meer bij die bezwaren omdat de zorgtoeslag daarna, op 29 april 2016, en huurtoeslag op 4 november 2016 in voor haar gunstige zin zijn aangepast. En tegen die latere beschikkingen kan een bezwaar van 13 maart 2016 ook niet gericht zijn geweest.
8. Het bezwaar van 30 september 2018 had eiseres volgens haar bezwaarschrift echter gericht tegen de beschikking met nummer [aanslagnummer 1] . Zoals hiervoor al geconstateerd, is dat de beschikking huurtoeslag van 5 september 2014. Het bezwaar van 30 september 2018 had eiseres voorts gericht tegen de beschikking met nummer [aanslagnummer 1] . Dat is de beschikking zorgtoeslag van 29 maart 2016. Die bezwaren zijn dus niet ingediend binnen de bezwaartermijn van zes weken na de dagtekening van die beschikkingen. De bezwaren van 30 september 2018 zijn ook niet ingediend binnen zes weken na 8 april 2016 en 4 november 2016, de data van de andere beschikkingen huurtoeslag, en 29 april 2016, de andere beschikking zorgtoeslag. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt. Er is voorts niet gebleken van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6:11 Awb, die mee zouden kunnen brengen dat aan eiseres niet kan worden tegengeworpen, dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft de bezwaren dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank merkt daar nog bij op dat eiseres tegen de beschikking van 5 september 2014 (huurtoeslag 2013) ook op 2 november 2014 en die van 14 februari 2017 (zorgtoeslag 2014) op 14 februari 2017 al eens (te laat) bezwaar had gemaakt. En twee keer bezwaar maken tegen dezelfde beschikking is volgens de wet ook niet mogelijk.
9. Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Ter zitting heeft de rechtbank met eiseres en haar echtgenoot de inkomensgegevens besproken, die verweerder aan de (laatste) beschikkingen tot vaststelling van de toeslagen ten grondslag heeft gelegd. Eiseres heeft niet kunnen aangeven dat die inkomensgegevens niet juist zijn. Daarom is het niet waarschijnlijk dat die vaststellingen van de toeslagen niet juist zijn. Dat door eerdere, hogere voorschotten terugvorderingen resteren, is in het licht van de gegevens niet zo merkwaardig. De rechtbank moet het echter gelet op de terechte niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren aan verweerder overlaten om te beoordelen – zo nodig nadat eiseres nadere informatie over haar omstandigheden heeft verschaft - of de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3536) over terugvordering van toeslagen nog aanleiding vormen om de terugvordering geheel of gedeeltelijk te heroverwegen. 10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.