Op 7 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaken HAA 20/22 en HAA 20/23, waarbij het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen in de proceskosten werd afgewezen. Eiser, die in een hotel verbleef, had eerder verzocht om bevestiging van zijn verblijf en had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiser trok zijn beroep en verzoek tot voorlopige voorziening in, maar vroeg tegelijkertijd om een veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure.
De rechtbank overwoog dat de veroordeling in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was er geen grond voor het oordeel dat verweerder geheel of gedeeltelijk aan het verzoek van eiser was tegemoetgekomen, aangezien verweerder op dezelfde dag schriftelijk had bevestigd dat eiser in het hotel zou blijven tot er een plek beschikbaar kwam in een instelling voor beschermd wonen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen moest worden afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en tevens voorzieningenrechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen tegen de uitspraak met betrekking tot het beroep, maar tegen de uitspraak met betrekking tot het verzoek staat geen rechtsmiddel open.