ECLI:NL:RBNHO:2020:2642

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19_5246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak van eiser [X], die op 13 oktober 2019 digitaal beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser was verplicht griffierecht te betalen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De rechtbank heeft eiser op 3 december 2019 verzocht om aanvullende informatie over zijn financiële situatie, maar eiser heeft niet gereageerd. Hierdoor werd zijn beroep op betalingsonmacht afgewezen. De griffier heeft eiser vervolgens meerdere keren in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar ook hierop heeft eiser niet gereageerd. De rechtbank concludeert dat eiser het griffierecht niet op tijd heeft betaald en geen verontschuldiging voor dit verzuim heeft gegeven. Daarnaast heeft eiser niet voldaan aan de verplichting om een afschrift van de uitspraak waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. Gelet op deze omstandigheden verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt, maar niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak van

[X] , eiser,

Procesverloop

Eiser heeft op 13 oktober 2019 digitaal beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 47. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. Eiser heeft gelijktijdig met de indiening van zijn beroep een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank heeft eiser bij brief van 3 december 2019 verzocht om aanvullende informatie ter beoordeling van zijn financiële situatie. Eiser heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft daarom bij brief van 24 december 2019 aan eiser medegedeeld dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen omdat eiser geen gegevens heeft overgelegd.
4. De griffier heeft vervolgens bij brief van 25 december 2019 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 23 januari 2020 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 28 januari 2020 is bezorgd. Eiser heeft niet gereageerd.
5. Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Verder merkt de rechtbank op dat eiser, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn een afschrift van de uitspraak waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. Bij aangetekend verzonden brief van 3 december 2019 is eiser gewezen op dit verzuim en is hij verzocht om het uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiser niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 4 december 2019 is bezorgd. Eiser heeft niet gereageerd. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op. Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.