Op 10 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [X], wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, als verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 24 oktober 2019, die betrekking had op de aanslag inkomstebelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat iemand die namens een ander beroep instelt, op verzoek van de rechtbank een machtiging moet indienen om aan te tonen dat hij bevoegd is om namens die ander beroep in te stellen. Dit is vastgelegd in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. Indien deze machtiging niet wordt overgelegd, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
In deze zaak heeft [A], die beweerdelijk gemachtigde is van eiser, bij het beroepschrift geen machtiging overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens [X] beroep in te stellen. De rechtbank heeft [A] op 27 januari 2020 per aangetekende brief verzocht om dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Uit het Track & Trace-systeem van PostNL blijkt dat deze brief op 29 januari 2020 is afgehaald, maar [A] heeft binnen de gestelde termijn geen machtiging ingediend en geen reden gegeven voor dit verzuim. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft derhalve het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij deze rechtbank.