ECLI:NL:RBNHO:2020:2620

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
HAA 19_3767
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiser, werkzaam als senior brigadier bij de nationale politie, betwistte dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt was en stelde dat hij zijn werk kon uitoefenen. De arbeidsdeskundige concludeerde echter dat eiser op de beoordelingsdatum, 26 oktober 2018, niet geschikt was voor zijn eigen werk of aangepast werk, en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 60,41%.

Eiser had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, die door het UWV was afgewezen op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na bezwaar van de werkgever van eiser werd het bezwaar gegrond verklaard en kreeg eiser recht op een WIA-uitkering per 26 oktober 2018. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat hij ten tijde van de beoordelingsdatum zijn werkzaamheden kon uitvoeren met slechts een beperking in nachtdiensten.

De rechtbank overwoog dat de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk had gemaakt dat eiser niet geschikt was voor zijn eigen werk, gezien de extra zware fysieke belasting die bij calamiteiten vereist is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] ,

eiser
(gemachtigde: J.E.S. Deluca-Baas)
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser per 26 oktober 2018 recht heeft op een WIA-uitkering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam als senior brigadier Gebieds Gebonden Politiewerk (GGP) bij de nationale politie. Op 28 oktober 2016 is hij uitgevallen wegens ziekte. Op 15 augustus 2018 heeft de eindevaluatie van het UWV plaatsgevonden. Daarin staat vermeld dat eiser zijn eigen werk uitvoert met als enige aanpassing een beperking in het aantal nachtdiensten. Op dezelfde datum heeft eiser op aanraden van de bedrijfsarts een WIA-uitkering aangevraagd.
2.
In het kader van de WIA-aanvraag heeft de verzekeringsarts [verzekeringsarts] eiser gezien op het spreekuur van 11 oktober 2018. Hij acht eiser beperkt in het hanteren van zware lasten, lang achtereen lopen en staan, grove trillingen en gebogen en/of getordeerd actief zijn. Zijn huidige nachtdienstfrequentie van twee met een minimum interval van tien dagen is het maximum. Van eisers beperkingen is op 11 oktober 2018 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] heeft in zijn rapport van 2 november 2018 aangegeven dat eiser fulltime belastbaar is zonder frequente nachtdiensten in niet te zwaar heup/rugbelastend werk. De belasting van het huidige aangepaste werk met minder uren op straat en verminderde nachtdiensten valt binnen de mogelijkheden van eiser en houdt hij duurzaam vol vanaf december 2017, aldus de arbeidsdeskundige. Het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) is niet geraadpleegd door de arbeidsdeskundige omdat eiser in zijn aangepaste werk reeds zijn maximale verdiencapaciteit realiseert. Vaststellen van een theoretische mate van loonverlies leidt niet tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid en blijft dan ook achterwege. Geconcludeerd wordt dat eiser 10% arbeidsongeschikt is vanaf 26 oktober 2018. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [arbeidsdeskundige 1] op 22 april 2018 een rapport uitgebracht. Zij geeft aan dat uit een telefonisch overleg met eiser op 17 mei 2019 naar voren is gekomen dat eiser zich volledig geschikt acht voor het eigen werk als senior brigadier GGP dat werkzaamheden op straat (80%) en op kantoor (20%) betreft. Uit een gesprek met de heer [arbeidsdeskundige 2] , arbeidsdeskundige bij de werkgever van eiser, is echter gebleken dat de kerntaken vereisen dat een brigadier bij calamiteiten adequaat kan handelen, hetgeen een bovennormale fysieke belasting kan vragen. Volgens de heer [arbeidsdeskundige 2] was eiser hiertoe niet in staat en is hij om die reden (na ETW) overgeplaatst naar werkzaamheden binnen een kantooromgeving als operationeel coördinator. Het gaat hier om tijdelijke werkzaamheden in afwachting van een theoretische beoordeling door verweerder. Op basis van de FML van 11 oktober 2018 concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiser op de beoordelingsdatum, 26 oktober 2018, niet geschikt is voor zijn eigen werk noch voor zijn eigen aangepaste werk, omdat de fysieke extra zware belasting die gevraagd wordt bij calamiteiten de belastbaarheid van eiser overschrijdt. Daarom is op grond van het CBBS een theoretische schatting gemaakt van het loonverlies en zijn op basis van eisers beperkingen een vijftal functies geduid. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,41%. Verweerder heeft vervolgens het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gedateerd op 22 april 2019, ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
4. Eiser betwist in beroep dat hij voor 60,41% arbeidsongeschikt is. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij ten tijde van de datum in geding, 26 oktober 2018, zijn gewone werkzaamheden uitoefende met alleen een beperking in het draaien van nachtdiensten. Pas na EWT moest hij alleen kantoorwerk gaan doen. Voorts heeft eiser een rapportage van fysiotherapeut [fysiotherapeut] van 21 februari 2019 overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat eiser in staat is zijn oude werkzaamheden te hervatten. De kans op recidive is aanwezig vanwege degeneratie van de heup, maar die kans is klein als eiser zijn conditie bijhoudt, aldus de fysiotherapeut. Niet gebleken is dat dit rapport is betrokken bij het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van het medisch onderzoek van 11 oktober 2018 geconcludeerd dat eiser belastbaar is conform de FML van 11 oktober 2018 en dat in de maatmanfunctie op de aspecten lopen en staan een zwaardere belasting voorkomt. Er kan voorts incidenteel bij calamiteiten (ingrijpen/aanhouden van burgers) een fysiek extra zware belasting gevraagd worden van een brigadier, zoals te voet achtervolgen en overmeesteren bij weerstand, die de belastbaarheid van eiser overschrijdt. Geconcludeerd is dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk noch voor zijn aangepaste werk ten tijde van de beoordelingsdatum op 26 oktober 2018. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit ten tijde van de datum in geding niet zo was. Er is dan ook geen grond voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de arbeidsdeskundige. Nu eisers eigen werk niet passend was, heeft terecht een theoretisch inschatting plaats gevonden op basis van het CBBS waarna een vijftal functies voor eiser zijn geduid die op de beoordelingsdatum passend zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige, uitgaande van de juistheid van de FML van 11 oktober 2018, voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat eiser op basis van die theoretische inschatting voor 60,41% arbeidsongeschikt wordt beschouwd in het kader van de WIA per datum in geding.
5.2
De rechtbank merkt nog op dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 19 november 2019 aangeeft dat eiser om een herbeoordeling kan vragen indien hij van mening is dat zijn belastbaarheid na 26 oktober 2018 gewijzigd is. Ter zitting is gebleken dat eiser deze herbeoordeling reeds in augustus 2019 heeft aangevraagd, maar nog geen reactie heeft ontvangen van het UWV. Wel is eiser inmiddels weer werkzaam in zijn eigen functie met uitzondering van nachtdiensten, nu eisers vanwege zijn leeftijd daarvan is vrijgesteld.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier op 30 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.