Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder.
de gemeente Bergen, te Bergen.
Rechtbank Noord-Holland
Op 6 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, met als zaaknummer HAA 19/307. De zaak betreft een beroep gericht tegen een vergunning die op 5 december 2018 is verleend aan een derde-partij voor de realisatie van een sportcomplex met vijf voetbalvelden en een gebouw voor kantine/kleedruimte, gelegen aan de Van Oldenborghweg 1 nabij Egmond aan den Hoef. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit, en moest beoordelen of hem dat redelijkerwijs kon worden verweten. Eiser stelde dat het niet indienen van een zienswijze verschoonbaar was, omdat het ontwerp niet op een voor hem kenbare wijze was bekendgemaakt. Verweerder, het college van gedeputeerde staten, stelde echter dat het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen en dat kennisgeving hiervan is gedaan in het huis-aan-huis-blad De Uitkijkpost. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat eiser niet kon worden verweten dat hij geen zienswijze had ingediend, aangezien de kennisgeving aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht voldeed.
Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.