ECLI:NL:RBNHO:2020:2514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1836
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die een WIA-uitkering ontving, was het niet eens met de mate van arbeidsongeschiktheid die door verweerder was vastgesteld. Bij besluit van 6 november 2018 werd eiser 43,07% arbeidsongeschikt geacht, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 44,65%, zonder dat dit gevolgen had voor de uitkering. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij hij stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen.

Tijdens de zitting op 28 februari 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser geen toestemming had gegeven voor kennisname van zijn medische gegevens door zijn werkgever. De rechtbank heeft de medische rapportages en de argumenten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Eiser had geen aanvullende arbeidskundige gronden ingediend en de rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren voorgelegd, binnen zijn belastbaarheid vielen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. P.P.J.L. Appelman),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats 2] , gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] .

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf
1 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij eiser 43,07 % arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 8 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser in die zin gegrond verklaard dat eiser 44,65 % arbeidsongeschikt wordt geacht. Zijn uitkering verandert daardoor niet.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij (de werkgever) is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Nadat de rechtbank hen heeft uitgelegd dat zij geen kennis mogen nemen van de medische aspecten van dit beroep, hebben zij besloten het onderzoek ter zitting niet bij te wonen.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen toestemming heeft gegeven voor kennisname door de werkgever van zijn medische gegevens. Dit betekent dat de rechtbank de uitspraak – voor zover mogelijk – zo moet formuleren dat de werkgever niet via deze uitspraak wordt geïnformeerd over de gezondheidssituatie van eiser. Daarom wordt zo veel mogelijk in algemene termen verwezen naar de klachten van eiser.
2.1
Eiser werkt bij de werkgever als [functie] , meer specifiek bij [onderdeel] . Op 3 oktober 2016 is hij uitgevallen voor dat werk.
2.2
Op basis van een verzekeringsgeneeskundig- en arbeidsdeskundig onderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,07 %.
2.3
In bezwaar heeft verweerder opnieuw een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 26 maart 2019 een rapport uitgebracht en eisers beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Daarin zijn meer beperkingen aangenomen dan in de FML die de verzekeringsarts had opgesteld. De arbeidsdeskundige b&b heeft op 3 april 2019 gerapporteerd. Geconcludeerd werd dat als gevolg van de wijzigingen in de FML het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser wijzigt, maar dat hij blijft vallen in de klasse klasse 35 – 80 %. Verweerder heeft vervolgens eisers bezwaar ongegrond verklaard.
3.1
Gelet op de gronden van het beroep, is de eerste vraag die voorligt of het medisch onderzoek door verweerder voldoende zorgvuldig is geweest. In dit verband is relevant dat de verzekeringsarts het re-integratieverslag bestudeerd heeft, eiser heeft gezien op spreekuur en informatie van behandelaren van eiser bij zijn onderzoek heeft betrokken. Ook heeft hij eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft in bezwaar het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en nadere informatie van de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. Aangenomen moet worden dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b op die manier over voldoende actuele gegevens beschikten om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen. Het medische onderzoek was dus voldoende zorgvuldig.
3.2
Eiser wijst erop dat de verzekeringsarts b&b hem niet lichamelijk heeft onderzocht. Dit leidt niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig was. De verzekeringsarts b&b is niet verplicht om een lichamelijk onderzoek te verrichten. Bovendien heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 29 juli 2019 uitgelegd waarom hij een lichamelijk onderzoek achterwege heeft gelaten. Hij schrijft daarin – samengevat – dat de primaire verzekeringsarts tijdens een spreekuurcontact een adequaat en afdoende lichamelijk onderzoek heeft verricht, dat de datum van dat spreekuur dicht bij de datum in geding lag en dat hij zelf eiser gezien heeft op een hoorzitting die plaatsvond ruim vijf maanden na de datum in geding. Daarmee heeft hij voldoende gemotiveerd waarom het verrichten van een lichamelijk onderzoek in bezwaar niet nodig was.
4.1
De tweede vraag die voorligt, is of er aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De verzekeringsarts b&b heeft in bezwaar een nieuwe FML opgesteld. Daarin heeft hij méér beperkingen opgenomen dan de primaire verzekeringsarts had gedaan.
In zijn rapport van 26 maart 2019 legt de verzekeringsarts b&b uit waarom eiser benutbare mogelijkheden heeft. Daarna licht hij toe waarom hij meer beperkingen heeft aangenomen. Hij acht eiser aangewezen op een werksituatie waarbij eiser niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen, een werksituatie die voorspelbaar is omdat eiser niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, en op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, veelvuldige deadlines en productiepieken. Ook vindt hij dat eiser beperkt is ten aanzien van horen, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het omgaan met conflicten en samenwerken. Verder acht hij eiser aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden is vereist, waarin eiser zonodig kan terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Daarnaast acht hij eiser beperkt qua geluids- en trillingsbelasting. Voorts neemt de verzekeringsarts b&b lichamelijke beperkingen aan, ten aanzien van frequent buigen tijdens het werk, tillen of dragen, frequent zware lasten tillen tijdens het werk, lopen tijdens het werk, staan tijdens het werk en gebogen en/of getordeerd actief zijn en staan.
4.2
Eiser stelt dat hij meer beperkt is. Ter onderbouwing heeft hij rapportages overgelegd van [naam 4] ( [naam 4] ). De rapportages dateren van 24 mei 2019, 30 september 2019 en 27 februari 2020. Ter zitting heeft eiser uiteengezet dat uit het eerste rapport van [naam 4] volgt dat [naam 4] hem meer beperkt acht op het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten, buigen, buigen tijdens werk lopen tijdens werk, zitten, staan, staan tijdens werk en afwisseling houding. De verzekeringsarts b&b heeft hierop gereageerd op 29 juli 2019. In die reactie legt hij onder meer uit waarom hij eiser niet beperkt acht op het item ‘eigen gevoelens uiten’. Hij schrijft daarin dat geen sprake is van gevoelsuitingen die door anderen als overdreven of vreemd worden ervaren, noch is sprake van een volledige blokkade van uiten van gevoelens terwijl de context van het contact daarom vraagt. Hij wijst er in dit verband op dat in de FML beperkingen opgenomen zijn voor horen en het zo nodig terug kunnen vallen op derden. Voor de dynamische handelingen constateert de verzekeringsarts b&b dat [naam 4] afwijkt van de beschreven belastbaarheid in de FML. De verzekeringsarts b&b geeft in zijn rapport aan dat het aannemen van sterke beperkingen op fysiek vlak niet passend is bij de gestelde diagnosen/onderzoeksbevindingen op dat vlak. Het aannemen van sterke beperkingen kan volgens hem zelfs een anti-revaliderend effect hebben. Verder zijn er volgens hem geen medische argumenten waarom het item ‘buigen’ als beperkt moet worden aangenomen. Ook legt hij uit dat er geen medische argumenten zijn waarom eiser niet ongeveer een uur zou kunnen lopen en niet ongeveer 2 uur aaneen zou kunnen zitten. Het afwisselen van verschillende zithoudingen wordt daarbij niet beschouwd als een onderbreking van het zitten. Ook zijn er geen medische argumenten waarom eiser niet ongeveer 1 uur aaneen zou kunnen staan, aldus de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b met de hiervoor omschreven reactie helder en uitvoerig heeft onderbouwd waarom er geen redenen zijn om méér beperkingen aan te nemen. Er is geen reden om aan die motivering door de verzekeringsarts b&b te twijfelen.
4.3
Eiser stelt ook dat er een urenbeperking aangenomen moet worden. Hij wijst erop dat [naam 4] vindt dat eiser niet ’s nachts of ’s avonds kan werken en dat eiser maximaal gemiddeld vier uur per dag kan werken en per week maximaal 20 uur. De rechtbank volgt eiser daar niet in. De verzekeringsarts b&b is bij zijn beoordeling uitgegaan van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid. Volgens deze richtlijn kan een urenbeperking worden overwogen op energetische gronden, preventieve gronden en op basis van beschikbaarheid. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b nader toegelicht waarom er geen reden is voor een urenbeperking. Hij schrijft dat op stoornisniveau er geen medische argumenten zijn om een urenbeperking aan te nemen. Er wordt volgens hem in voldoende mate rekening mee gehouden in de al aangenomen beperkingen. Hij wijst erop dat een claim op verminderde belastbaarheid qua arbeidsduur een gevolg moet zijn van ziekte en niet van een meer dan normaal belastende privé-situatie, deconditionering of gewenning. Daarmee heeft hij voldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is.
5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
6. Eiser heeft geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingediend ten aanzien van de geduide functies. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van eiser, vallen binnen zijn belastbaarheid zoals vastgesteld in de FML en dus geschikt zijn voor eiser. Dit betekent dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand kan houden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020, door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.