Op 3 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de intrekking van het recht op bijstand van de verzoeker per 9 juni 2019, zoals vastgesteld in een besluit van 22 augustus 2019. Daarnaast heeft verweerder de kosten van bijstand over de periode van 9 juni 2019 tot 1 augustus 2019 teruggevorderd, wat een bedrag van € 1.679,69 netto betreft. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.
Voordat de zitting plaatsvond, heeft verweerder op 6 februari 2020 het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek hangende het beroep. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker een beroep heeft gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening, en heeft dit beroep toegewezen, waardoor verzoeker geen griffierecht hoeft te betalen.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens vastgesteld dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat de intrekking van het recht op bijstand is gebaseerd op de stelling dat verzoeker naar Canada is vertrokken, wat verzoeker betwist. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van verzoeker terecht is verklaard, en dat er geen spoedeisend belang is, aangezien de primaire besluiten betrekking hebben op een afgesloten periode. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.