ECLI:NL:RBNHO:2020:2476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
HAA 20_463
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-geschiktheid voor motorrijtuigen rijbewijscategorieën B en T na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de beslissing van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om hem niet geschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen van rijbewijscategorieën B en T. Eiser had eerder een rijbewijs voor categorie B, maar na een onderzoek in 2019, waarbij een verhoogde CDT-waarde werd vastgesteld, heeft het CBR besloten om eiser ongeschikt te verklaren. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de rapportage van de psychiater en de besluitvorming van het CBR onvoldoende gemotiveerd zijn en dat de diagnose alcoholmisbruik niet terecht is gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het CBR zich terecht heeft gebaseerd op het rapport van de psychiater, die concludeerde dat er sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhoogde CDT-waarde, in combinatie met de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik, voldoende grond vormde voor de beslissing van het CBR. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de diagnose onterecht was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/463

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek,
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

gemachtigde: S.J.W. van de Vorstenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet rijgeschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van rijbewijscategorieën B en T.
Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft desgevraagd nadere stukken ingediend en hierbij een nader verweerschrift geschreven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, advocaat te Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde, werkzaam bij het CBR.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 26 januari 2007 heeft verweerder eiser geschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B voor een termijn van één jaar tot en met 28 februari 2008. Op
l9 februari 2007 is aan eiser een rijbewijs afgegeven.
1.2
Op 27 november 2012 is eiser aangehouden. De politie heeft toen een ademalcoholgehalte geconstateerd van 420 μg/l. Eiser beschikte niet over een geldig rijbewijs. Op grond van het geconstateerde ademalcoholgehalte heeft verweerder op 14 december 2012 een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer aan eiser opgelegd.
1.3
In 2016 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de rijgeschiktheid van eiser. Eiser is in dat verband onderzocht door psychiater drs. [naam] (hierna: [naam] ). [naam] adviseerde verweerder op 12 mei 2016 om eiser ondanks afwezigheid van actuele problemen in het gebruik van alcohol rijgeschikt te verklaren voor een periode van drie jaar. Aan dit advies heeft [naam] ten grondslag gelegd dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin en dat het beeld het beste omschreven kan worden als alcoholmisbruik in ruime zin in langdurige volledige remissie. Op basis van dit advies heeft verweerder op 13 mei 2016 eiser rijgeschikt verklaard voor rijbewijscategorie B voor drie jaar tot en met 31 mei 2019.
1.4
In 2019 is een nieuw onderzoek ingesteld naar de rijgeschiktheid van eiser. Eiser is op 6 juli 2019 opnieuw onderzocht door [naam] . In zijn rapport van 3 september 2019 heeft [naam] het volgende geconcludeerd:
“Uit het onderzoek komen de volgende, in dit kader relevante, afwijkende bevindingen naar voren.
 Bij laboratoriumonderzoek werd een verhoogde CDT-waarde van 3,1% CDT vastgesteld (N-Latex methode). Deze waarde bevindt zich boven het afkappunt hetgeen met een hoge mate van waarschijnlijkheid impliceert dat bij betrokkene sprake is van recent en overmatig alcoholgebruik. De discrepantie tussen het CDT en de algemene alcoholanamnese [1] is vermoedelijk verklaarbaar uit onderrapportage van het alcoholgebruik in het afgelopen jaar.
 Ten aanzien van deze verhoogde CDT-waarde kan gesteld worden dat betrokkene op de hoogte was van het feit dat er een alcoholonderzoek ondergaan moest worden waarvan de consequentie kan zijn dat – bij aanwijzingen voor het overmatig gebruik van alcohol – het rijbewijs niet verkregen wordt. Het feit dat betrokkene het alcohol gebruik desondanks niet wist te reduceren wijst eveneens in de richting van alcoholproblematiek.
Hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor alcoholproblematiek binnen de afgelopen 12 maanden. Dit geldt des temeer indien een en ander wordt bezien in het licht van de voorgeschiedenis waarin sprake is van alcoholmisbruik. Op basis daarvan stel ik de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. (...) Diagnostische criteria voor een stoornis in alcoholgebruik in termen van DSM-5 worden daarbij niet behaald.”
[naam] heeft verweerder geadviseerd om eiser ongeschikt te verklaren voor beide categorieën.
1.5
Overeenkomstig het advies van [naam] heeft verweerder eiser niet geschikt verklaard voor rijbewijscategorieën B en T.
2. Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat de rapportage van [naam] en de besluitvorming die daarop is gebaseerd onvoldoende gemotiveerd en gebrekkig zijn. Volgens hem zijn [naam] en verweerder bij de beoordeling van de uitkomsten van de CDT-bloedtest uitgegaan van een onjuiste grenswaarde. Hij verwijst daarvoor naar een uitspraak van het Regionaal Medisch Tuchtcollege te Den Haag uit 2003 en een artikel in een medisch tijdschrift uit 2002 [2] . Verder voert eiser aan dat [naam] de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin baseert op een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en een verhoogde CDT-waarde. Dat sprake is van een geschiedenis van alcoholmisbruik betwist eiser. Hij wijst erop dat een eerdere constatering van alcoholmisbruik niet uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt. De diagnose alcoholmisbruik is nooit eerder gesteld en eiser is blijkens die stukken ook niet eerder rijongeschikt verklaard. Verder is volgens eiser een verhoogde CDT-waarde op zichzelf bezien onvoldoende om eiser rijongeschikt te verklaren. De andere omstandigheden dan de gestelde voorgeschiedenis van alcoholmisbruik die [naam] aan zijn conclusie ten grondslag legt, zijn beide gebaseerd op de verhoogde CDT-waarde, terwijl de CDT-waarde een momentopname is en niets zegt over het gehele afgelopen jaar. Dat geldt zowel voor de bevinding van [naam] dat sprake zou zijn van onderrapportage van alcoholgebruik door eiser in het afgelopen jaar en de stelling dat eiser het alcoholgebruik niet voor het onderzoek heeft weten te reduceren. De motivering schiet daarom tekort nu deze, naast de verhoogde CDT-waarde, niet door enige andere bevinding wordt gedragen. Eiser voert in dit verband verder aan dat [naam] en verweerder niet hebben getoetst of sprake was van slechts één incident dat tot de verhoogde CDT-waarde heeft geleid, of van ernstig frequent excessief alcoholgebruik in het afgelopen jaar.
3.1
Eiser heeft de uitkomst van het bloedonderzoek naar de CDT-waarde niet betwist, noch een tegenrapportage overgelegd waaruit kan blijken dat op 6 juli 2019 geen sprake was van de door [naam] , althans van de door het door hem ingeschakelde laboratorium, vastgestelde waarde. Aan zijn beroepsgrond onder verwijzing naar 17 en 18 jaar oude documentatie dat [naam] bij de interpretatie van de bevindingen uit het bloedonderzoek van een onjuiste grenswaarde zou zijn uitgegaan, gaat de rechtbank voorbij. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat met de CDT-test een afspiegeling wordt verkregen van het gemiddeld alcoholgebruik in de voorafgaande weken en dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het CDT-gehalte de beste laboratoriumparameter is voor het aantonen van chronisch overmatig alcoholmisbruik. De door [naam] gehanteerde bovengrens komt bij mannen overeen met een consumptie gedurende minimaal een week van een alcoholhoeveelheid equivalent aan 1,5 liter bier of 1 fles wijn per dag. De International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine (IFCC) heeft volgens verweerder de CDT-bepaling gestandaardiseerd, zodat overal in de wereld dezelfde referentie- en afkapwaarden worden gerapporteerd. De in het onderzoek geconstateerde waarde ligt, aldus verweerder, boven het afkappunt (de grenswaarde) die door IFCC is voorgeschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding – ook niet in de door eiser aangehaalde oudere gegevens - aan de juistheid van deze onderbouwing van de interpretatie van het onderzoek naar de CDT-waarde in eisers bloed te twijfelen. Eiser heeft daar ook geen overtuigend (deskundig) bewijs tegen ingebracht.
3.2
De rechtbank kan in het midden laten of [naam] ter onderbouwing van zijn diagnose terecht verwijst naar een voorgeschiedenis van geconstateerde rijongeschiktheid door alcoholmisbruik in ruime zin, ook al blijkt die voorgeschiedenis vooralsnog niet uit de door verweerder overgelegde stukken. Anders dan eiser stelt, heeft [naam] de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin naast de voorgeschiedenis namelijk niet alleen gebaseerd op de verhoogde CDT-waarde. Uit het rapport blijkt immers dat [naam] zijn conclusie heeft gebaseerd op een combinatie van een verhoogde CDT-waarde en de omstandigheid dat eiser het alcoholgebruik niet wist te reduceren terwijl hij wist dat hij een alcoholonderzoek moest ondergaan waarvan de consequentie kon zijn dat hij het rijbewijs niet zou verkrijgen. Anders dan eiser aanvoert, heeft die tweede omstandigheid zelfstandige betekenis omdat het eiser uit eerdere onderzoeken bekend was dat zijn CDT-bloedwaarden bij het onderzoek zouden worden onderzocht en hij desondanks niet in staat is gebleken zijn alcoholgebruik in de aanloop naar dat onderzoek binnen de perken te houden.
3.3
Dat [naam] de gerapporteerde onderrapportage van het alcoholgebruik door eiser in het afgelopen jaar in wezen wel baseert op de geconstateerde CDT-waarde, maakt dit oordeel niet anders. [naam] geeft weliswaar de onderrapportage van het alcoholgebruik in het afgelopen jaar als vermoedelijke verklaring voor de discrepantie tussen het CDT-gehalte en de algemene alcoholanamnese, echter aan de psychiatrische diagnose is niet primair de onderrapportage ten grondslag gelegd, maar de verhoogde CDT-waarde naast de bevinding dat eiser zijn alcoholgebruik niet heeft weten te reduceren in de periode vlak voorafgaand aan het onderzoek. Dit klemt temeer nu eiser eerder een onderzoek heeft ondergaan naar zijn rijgeschiktheid zodat hij wist of had moeten weten welke consequenties het onderzoek zou kunnen hebben voor het al dan niet verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid.
3.4
De stelling van eiser dat de verhoogde CDT-waarde een gevolg was van het (overmatig) alcoholgebruik tijdens zijn vakantie in de week voorafgaand aan het onderzoek op 6 juli 2019 doet aan conclusies in het rapport van [naam] niet af nu eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake kan zijn van het door [naam] geconstateerde alcoholmisbruik in algemene zin.
3.5
Dat eiser in eerdere onderzoeken niet rijongeschikt werd geacht, doet niet af aan de bevindingen van [naam] in het laatste onderzoek. Verweerder heeft het psychiatrisch rapport van [naam] daarom aan het besluit om eiser niet rijgeschikt te verklaren ten grondslag mogen leggen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en
mr. J. de Vries, leden,in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Eiser had verklaard drie keer per week drie tot vier blikjes bier te drinken.
2.De uitspraak van het tuchtcollege zou van 3 juni 2003 zijn. Het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Klinische Chemie dateert van november 2002 (vol. 27, p. 271-278).