ECLI:NL:RBNHO:2020:2437

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
8268902
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijsopdracht in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft [werkneemster] een verzoek ingediend om haar ontslag op staande voet te vernietigen, dat door haar werkgever, Hellmann Worldwide Logistics B.V., is gegeven. De kantonrechter heeft op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in deze kwestie. De werkneemster, die sinds 6 mei 2019 als HR officer bij Hellmann werkzaam was, heeft primair verzocht om het ontslag te vernietigen en subsidiair om een billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding toe te kennen. Hellmann heeft als verweer aangevoerd dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden, namelijk frauduleus handelen door de werkneemster. De werkneemster had een voorschot van € 500,00 op haar 13e maand niet in het mutatieoverzicht verwerkt en had zonder toestemming extra vakantiedagen voor zichzelf aangevraagd.

Tijdens de zitting op 3 maart 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, maar dat Hellmann nog niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende reden. De kantonrechter heeft Hellmann toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat de werkneemster de procedures binnen het bedrijf niet heeft nageleefd. De beslissing op het verzoek en het tegenverzoek is aangehouden, en de kantonrechter heeft een termijn gesteld voor bewijslevering en schriftelijke reacties van beide partijen.

De zaak illustreert de complexiteit van ontslag op staande voet in het arbeidsrecht, waarbij de werkgever moet voldoen aan strikte eisen omtrent de onverwijldheid van het ontslag en de bewijsvoering van de dringende reden. De uitspraak benadrukt ook de noodzaak voor werkgevers om duidelijke procedures te hanteren en deze aan werknemers te communiceren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8268902 \ AO VERZ 20-3
Uitspraakdatum: 31 maart 2020
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. R.J. Snip
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hellmann Wolrdwide Logistics B.V.,
gevestigd te Schiphol
verwerende partij
verder te noemen: Hellmann
gemachtigde: mr. N.E.J.M. Kennis en mr. L. Hesselink

1.Het procesverloop

1.1.
[werkneemster] heeft een verzoek gedaan, primair om haar ontslag te vernietigen, en subsidiair om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding, een billijke vergoeding en de transitie- vergoeding. Hellmann heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 3 maart 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [werkneemster] en Hellmann hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [werkneemster] bij fax van 3 maart 2020 nog stukken toegezonden en bij brief van 3 maart 2020 een aanvulling op het verzoekschrift. Ook Hellmann heeft vóór de zitting nog stukken toegezonden, waaronder een akte houdende wijziging van het tegenverzoek.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren [in 1976] , is op 6 mei 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden in dienst getreden bij Hellmann. [werkneemster] vervulde de functie van HR officer, voor 31 uur per week, tegen een salaris van € 2.800,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld, 13e maand en overige emolumenten.
2.2.
Hellmann is een internationale logistieke dienstverlener. Zij verzorgt voor haar opdrachtgevers luchtvrachten, zeevrachten en wegvervoer.
2.3.
In het Handboek Personeel Hellmann Worldwide Logistics B.V. staat onder meer:

(…)4.4 Kopen van vakantiedagen
Werknemer kan maximaal eenmaal per jaar (uiterlijk op 15 december van het voorgaande vakantiejaar) een verzoek doen tot het kopen van extra vakantiedagen. Er kunnen maximaal 5 vakantiedagen per vakantiejaar worden gekocht tegen inlevering van salaris. (…)
2.4.
Op 18 november 2019 heeft [werkneemster] aan haar leidinggevende [leidinggevende] , Financial & Business Controller [aanduiding] (hierna: [leidinggevende] ), gevraagd om een salarisverhoging, omdat ‘
mijn functie veel meer verantwoordelijkheden kent’ en ‘
bepaalde taken van (…) overneem en nu ook Rotterdam onder mijn hoede neem’.
Daarop heeft [leidinggevende] gereageerd ‘
Je bent net gestart en laten we het zien als een uitdaging die je vol kan aangaan. Je contract loopt volgens mij af in april en wil sowieso tot die tijd wachten Ik heb vertrouwen in je en geef je alle kansen.
2.5.
Ook heeft [werkneemster] bij e-mail van 18 november 2019 aan [leidinggevende] gevraagd of zij € 500,00 als voorschot op haar 13e maand kon krijgen.
2.6.
Op woensdagmiddag 18 december 2019 is [werkneemster] ziek naar huis gegaan. Zij gaf aan [leidinggevende] wel aan dat zij haar laptop meenam, om eventueel thuis nog werkzaamheden op te pakken.
2.7.
Op donderdagochtend 19 december 2019 heeft [werkneemster] per WhatsApp aan [leidinggevende] doorgegeven nog steeds ziek te zijn en daarom thuis te blijven. Daarbij gaf ze aan haar mail wel in de gaten te zullen houden.
2.8.
In de middag van 19 december 2019 heeft [leidinggevende] telefonisch aan [werkneemster] te kennen gegeven dat hij heeft geconstateerd dat zij het voorschot van € 500,00 op haar 13e maanduitkering niet in het mutatieoverzicht heeft verwerkt.
2.9.
Vervolgens heeft [leidinggevende] , ook op 19 december 2019, bij e-mail aan [werkneemster] geschreven: ‘
(…) Ik ben door de vakantiedagen aan het gaan en zie dat er bij jou op 4-11-2019 38,75 bovenwettelijke uren zijn toegekend waardoor je opbouw 2019 meer is dan waar je recht op hebt. Je bovenwettelijke als wettelijke dagen zijn in zijn geheel opgenomen muv van de extra opbouw genaamd “krediet”. Wat is dit? (…)
2.10.
Op voornoemde e-mail heeft [werkneemster] in de ochtend van 20 december 2019 gereageerd: ‘
(…) Ik was voornemens deze te kopen. Omdat ik er geen aantekening van heb gemaakt, zijn deze uren niet verrekend. Ik heb de 38,75 uur dan ook uit het systeem gehaald zodat het verlofsaldo weer klopt. (…)
2.11.
In de middag van 20 december 2019 is [werkneemster] op verzoek van [leidinggevende] naar kantoor gekomen voor een gesprek omtrent de constateringen van [leidinggevende] op 19 december 2019. In dat gesprek is aan [werkneemster] medegedeeld dat Hellmann voornemens is haar op staande voet te ontslaan.
2.12.
Bij brief van vrijdag 20 december 2019 heeft [leidinggevende] aan [werkneemster] geschreven:

(…) Op 18 november 2019 verzocht u een vooruitbetaling van EUR 500 op uw 13e maanduitkering. Hellmann heeft met dit verzoek ingestemd. De afspraak was dat het voorschot met uw 13e maanduitkering zou worden verrekend. U draagt uit hoofde van uw functie zorg voor de aanlevering van de mutaties. Op 19 december 2019 constateerde ondergetekende echter dat u de vooruitbetaling van EUR 500 niet in het mutatieoverzicht had verwerkt. Toen ondergetekende u hiermee confronteerde stelde u dat u dit vergeten was.
Op 19 december 2019 constateerde ondergetekende dat u uzelf 38,75 extra vakantie-uren had toegekend, daags nadat de HR-manager haar laatste werkdag had gehad. Toen ondergetekende u hiermee confronteerde stelde u dat u ook dit vergeten was als mutatie in de salarisverwerking mee te nemen. U gaf aan dat u extra vakantiedagen had willen kopen. De procedure voor het kopen van extra vakantiedagen is echter, zoals u weet of behoort te weten, dat hiervoor schriftelijk toestemming gevraagd dient te worden aan ondergetekende. Uw verklaring was dat u ook was vergeten om toestemming te vragen.
Hellmann acht het niet geloofwaardig, onder meer uit hoofde van uw functie, dat u bent ‘vergeten’ om het voorschot op uw 13e maanduitkering in het mutatieoverzicht te verwerken, toestemming te vragen voor de inkoop van extra vakantie-uren en de inkoop van uw extra vakantie-uren vervolgens in het mutatieoverzicht te verwerken. Recent is Hellmann geconfronteerd met (grootschalige) fraude binnen haar organisatie. Zoals u weet tolereert Hellmann frauduleus handelen niet.
In ons gesprek van vandaag heeft u aangegeven dat (i) er geen logische verklaring voor uw handelen was (anders dan dat u het een en ander vergeten zou zijn) en (ii) er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden spelen waarmee wij rekening moeten houden. Voorts gaf u aan het einde van het gesprek aan ‘helemaal klaar te zijn met Hellmann’.
Vorenstaande gedragingen, zowel los als in samenhang bezien, leveren een dringende reden voor ontslag op. Wij zijn dan ook voornemens u op staande voet te ontslaan. Alsdan maakt u geen aanspraak op een WW-uitkering.
Uit coulance en vanuit pragmatisch oogpunt zijn wij echter eenmalig bereid u een aanbod te doen om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. U zou dan in beginsel aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering.
De vaststellingsovereenkomst treft u als bijlage bij deze brief aan. Ons voorstel houdt stand tot en metdinsdag 24 december 2019 om 17:00 uur. Bij gebreke van een tijdige en integrale acceptatie komt dit voorstel te vervallen. Indien u het voorstel niet accepteert, of wel accepteert, maar de vaststellingsovereenkomst binnen de wettelijke bedenktermijn ontbindt, dan geven wij u alsnog ontslag op staande voet. (…)
2.13.
Bij e-mail van vrijdag 27 december 2019 is namens [werkneemster] gereageerd op voornoemde brief en is kenbaar gemaakt dat [werkneemster] niet akkoord gaat met de vaststellingsovereenkomst.
2.14.
Bij e-mail van 27 december 2019 heeft [leidinggevende] aan [werkneemster] geschreven: ‘
(…) U heeft het voorstel om uw arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen niet geaccepteerd op 24 december 2019. Dit betekent dat u per die datum op staande voet ontslagen bent, zoals aangekondigd in onze brief d.d. 20 december 2019. Voor zover ontslag op staande voet per 24 december 2019 juridisch niet mogelijk zou zijn, bent u per vandaag op staande voet ontslagen. (…)
2.15.
Hellmann heeft het salaris over de maand januari 2020 aan [werkneemster] uitbetaald. Daarover heeft de gemachtigde van Hellmann aan de gemachtigde van [werkneemster] op 26 februari 2020 geschreven: ‘
(…) Cliënte heeft dit enkel gedaan omdat zij ten tijde van de uitbetaling van het salaris in de veronderstelling verkeerde dat partijen overeenstemming zouden bereiken over de voorwaarden waaronder cliënte het ontslag op staande voet zou intrekken en het dienstverband van uw cliënte zou worden beëindigd. Een en ander uitsluitend om een tijdrovende en kostbare procedure te voorkomen. (…) Partijen hebben (…) geen overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling. Het uitbetaalde salaris over januari 2020 is dan ook onverschuldigd betaald nu het dienstverband van uw cliënte op 24 december 2019 is geëindigd. (…)

3.Het verzoek

3.1.
[werkneemster] verzoekt de kantonrechter – nadat zij ter zitting het primaire verzoek en het verzoek tot veroordeling van Hellmann tot betaling van de transitievergoding heeft ingetrokken – om ten laste van Hellmann een billijke vergoeding ter hoogte van € 39.088,00 bruto (ex artikel 7:681 lid 1 BW) en de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het loon over de periode van 1 februari 2020 tot 6 mei 2020 (ex artikel 7:677 lid 4 BW) toe te kennen, met veroordeling van Hellmann in de volledige proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [werkneemster] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. [werkneemster] stelt dat een dringende reden ontbreekt, het ontslag niet onverwijld is gegeven, het gegeven ontslag disproportioneel is en dat het ontslag in strijd is met het opzegverbod bij ziekte. Ter onderbouwing stelt [werkneemster] het volgende.
Door de zeer drukke werkzaamheden bij Hellmann was [werkneemster] er nog niet aan toegekomen de verrekening van het voorschot van € 500,00 met de 13e maand in gang te zetten. [werkneemster] deed het werk dat voorheen door drie HR-functionarissen werd gedaan en heeft daarnaast Rotterdam (naast Amsterdam) bij haar takenpakket gekregen.
De 38,75 vakantie-uren waren bedoeld voor extra verlofopname in 2020. In lijn met de praktijk bij Hellmann zouden die uren worden verrekend met het vakantiegeld in mei 2020, welke mutatie [werkneemster] voordien nog zou gaan doorvoeren. Dat dit nog niet was gebeurd wordt verklaard door (i) voornoemde werkwijze, (ii) de hoge werkdruk, terwijl (iii) de extra verlofuren in november 2019 pas werden bijgeboekt en [werkneemster] daarvan abusievelijk geen aantekening had gemaakt. Er gelden geen werk- en/of procedurevoorschriften binnen Hellmann waaruit volgt dat en wanneer mutaties uiterlijk moeten zijn verwerkt. Het is nooit de intentie van [werkneemster] geweest het een en ander niet te verwerken. Hellmann had kunnen volstaan met een minder ingrijpend middel dan een ontslag op staande voet.
Het ontslag is niet onverwijld gegeven, omdat (i) de vraag of [werkneemster] al dan niet akkoord zou gaan met de vaststellingsovereenkomst geen legitieme reden voor het tijdsverloop van vier dagen vormt, (ii) Hellmann door vier dagen te wachten met het ontslag op staande voet de al dan niet instemming door [werkneemster] onderdeel heeft gemaakt van de dringende reden, (iii) de mededeling van 27 december 2019 van het ontslag op staande voet van 24 december 2019 geen onverwijlde mededeling is, (iv) Hellmann zichzelf er kennelijk van bewust is dat het ontslag per 24 december 2019 geen stand houdt, omdat niet is voldaan aan het onverwijld- heidsvereiste, (v) Hellmann niet heeft medegedeeld dat de redenen genoemd in de brief van 20 december 2019 de dringende reden vormen, en (vi) het feit dat [leidinggevende] [werkneemster] is blijven benaderen via haar Hellmann-account bevestigt dat het dienstverband niet door een ontslag op staande voet is beëindigd.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Hellmann verweert zich tegen het verzoek en verzoekt de kantonrechter deze af te wijzen, met veroordeling van Hellmann in de proceskosten. Zij voert – samengevat – aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Er is sprake van een dringende reden. [werkneemster] heeft frauduleus gehandeld door het voorschot van € 500,00 op haar 13e maand niet in het mutatieoverzicht te verwerken, geen toestemming te vragen voor de inkoop van extra vakantie-uren en de inkoop van die extra vakantie-uren vervolgens ook niet in het mutatieoverzicht te verwerken.
[werkneemster] is bekend met de binnen Hellmann geldende procedures met betrekking tot het aanvragen van een voorschot, het inkopen van extra vakantie-uren en om van mutatie tot salarisuitbetaling te komen. Daar heeft zij zich niet aan gehouden. Het is ongeloofwaardig dat [werkneemster] alle genoemde handelingen is vergeten. De door [werkneemster] gestelde werkdruk wordt betwist.
Het ontslag is onverwijld gegeven. Hellmann deed haar constateringen op 19 december 2019. Op 20 december 2019 heeft hoor- en wederhoor plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft Hellmann aan [werkneemster] laten weten dat haar gedragingen een dringende reden vormen voor een ontslag op staande voet en dat zij daarom voornemens was haar op staande voet te ontslaan. Dit is bij brief van diezelfde datum aan [werkneemster] bevestigd. Uitsluitend uit coulance heeft Hellmann [werkneemster] een zogenoemde ‘zachte landing’ willen geven en haar de mogelijkheid willen bieden om een WW-uitkering te kunnen aanvragen. Om die reden bood Hellmann [werkneemster] een vaststellingsovereenkomst aan. In de brief van 20 december 2019 heeft Hellmann aan [werkneemster] uitdrukkelijk medegedeeld dat als zij niet binnen vier dagen zou instemmen met de vaststellingsovereenkomst, dan wel zou instemmen, maar gebruik zou maken van de bedenktermijn, het ontslag op staande voet alsnog het gevolg zou zijn. Met een dergelijke route wordt voldaan aan het onverwijldheidsvereiste. Toen [werkneemster] de termijn liet verstrijken, was aan de opschortende voorwaarde voor het ontslag op staande voet voldaan. De brief van 27 december 2019 is op deze datum verstuurd vanwege Kerstmis op 25 en 26 december 2019. Aan het vereiste van onverwijlde mededeling van de dringende reden is voldaan met het gesprek en de brief van 20 december 2019. Het was duidelijk voor [werkneemster] welke gedragingen Hellmann hebben bewogen tot het ontslag op staande voet.
Mede gelet op de functie van [werkneemster] kon Hellmann niet anders dan het uiterste middel van ontslag op staande voet aanwenden.
4.2.
Bij wijze van tegenverzoek verzoekt Hellmann – na wijziging van dat verzoek – om [werkneemster] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 lid 2 BW) van € 12.358,62 bruto, omdat [werkneemster] door opzet of schuld een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven. Ook wordt verzocht om [werkneemster] te veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag van € 2.228,60, wegens onverschuldigde betaling van het salaris van januari 2020. Een en ander met veroordeling van [werkneemster] in de proceskosten.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [werkneemster] een billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat het opzegverbod bij ziekte niet in de weg staat aan een ontslag op staande voet (artikel 7:670a lid 2 sub c BW). Het standpunt van [werkneemster] dat Hellmann in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte heeft opgezegd, wordt dan ook verworpen.
5.4.
Partijen worden onder meer verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat ingeval van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, hij vrijwel onmiddellijk nadat hij kennis heeft genomen van de dringende reden actie moet ondernemen of tenminste tot schorsing dan wel non-actiefstelling van de werknemer moet overgaan. Vermoedt de werkgever een dringende reden en wil hij eerst een onderzoek instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan is de daarbij van de werkgever te vergen voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
5.5.
Hellmann heeft op 19 december 2019 eerst geconstateerd dat [werkneemster] het voorschot van € 500,00 niet in het mutatieoverzicht had verwerkt. Daarover heeft Hellmann [werkneemster] op 19 december 2019 gebeld. Volgens Hellmann gaf [werkneemster] in dat telefonische gesprek aan dat zij dit zou zijn vergeten te verwerken. Hellmann voert aan dat zij [werkneemster] in eerste instantie nog het voordeel van de twijfel wilde geven, maar dat zij vervolgens, ook op 19 december 2019, constateerde dat [werkneemster] zichzelf 38,75 vakantie-uren had toegeëigend, zonder daarvoor toestemming te hebben gevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft Hellmann [werkneemster] uitgenodigd voor een gesprek de volgende dag, op 20 december 2019. In dat gesprek hebben [leidinggevende] en [werkneemster] gesproken over hetgeen was geconstateerd op 19 december 2019 en is aan [werkneemster] medegedeeld dat en waarom Hellmann voornemens was haar op staande voet te ontslaan, hetgeen ook schriftelijk aan [werkneemster] is bevestigd bij brief van 20 december 2019 (zie 2.12.).
5.6.
De omstandigheid dat Hellmann [werkneemster] vervolgens niet direct op 20 december 2019 heeft ontslagen, maar haar ‘
uit coulance en vanuit pragmatisch oogpunt’ nog ‘
een zachte landing’ heeft aangeboden, in de vorm van een beperkt houdbaar voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden (zodat [werkneemster] in aanmerking zou kunnen komen voor een WW-uitkering), maakt niet dat hier niet is voldaan aan de onverwijld- heidseis. Volgens vaste jurisprudentie (ECLI:NL:HR:1983:AG4680) is in een geval als dit, waarin de werkgever de werkneemster onverwijld in kennis heeft gesteld van het voornemen haar op staande voet te ontslaan met inbegrip van de redenen daarvan (in onderhavig geval op 20 december 2019), maar haar eerst nog een korte termijn van beraad gunt om een andere, meer bevredigende wijze dan een ontslag op staande voet te overwegen en dat voorstel dan niet wordt aanvaard, nog steeds sprake van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet.
5.7.
Opgemerkt zij dat in dit geval het op 20 december 2019 door Hellmann gedane voorstel, waarvan medegedeeld was dat het stand hield tot en met 24 december 2019 17:00 uur, op 27 december 2019 door de gemachtigde van [werkneemster] van de hand is gewezen en Hellmann op diezelfde dag aan [werkneemster] heeft geschreven dat zij vanwege het niet accepteren van het voorstel, per 24 december 2019, althans 27 december 2019, op staande voet is ontslagen. De kantonrechter is met Hellmann van oordeel dat de in de brief van 20 december 2019 genoemde ‘
opschortende voorwaarde’ voor het ontslag op staande voet was voldaan toen [werkneemster] de genoemde termijn liet verstrijken, zodat wordt uitgegaan van een ontslagdatum van 24 december 2019. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de brief van 27 december 2019 – die volgens Hellmann vanwege Kerstmis eerst op deze datum is verstuurd – slechts nog ter bevestiging van het ontslag op staande voet diende en dat voor [werkneemster] voldoende duidelijk moet zijn geweest welke gedragingen Hellmann hebben bewogen tot dat ontslag.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het door Hellmann verleende ontslag onverwijld in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW is gegeven, onder verwerping van het andersluidende standpunt van [werkneemster] .
5.9.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
5.10.
Als dringende reden voor het ontslag op staande voet heeft Hellmann aangevoerd – kort gezegd – dat [werkneemster] frauduleus heeft gehandeld door (i) het voorschot van € 500,00 op haar 13e maand niet in het mutatieoverzicht te verwerken en (ii) geen toestemming te vragen voor de inkoop van 38,75 extra vakantie-uren en de inkoop van die uren vervolgens ook niet in het mutatieoverzicht te verwerken.
5.11.
[werkneemster] betwist niet dat zij het voorschot van € 500,00 niet op de mutatielijst heeft gezet. Zij stelt dat zij dit – mede vanwege de werkdruk bij Hellmann – was vergeten. De eerste aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden staat hiermee vast. De kantonrechter is van oordeel dat deze gedraging – waarvan niet uitgesloten is dat dit door [werkneemster] , om welke reden dan ook, slechts is vergeten – op zichzelf bezien geen dringende reden voor ontslag op staande voet vormt en dat terzake hiervan met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan. De kantonrechter is echter wel van oordeel dat als ook de tweede aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde reden vast zou komen te staan, de gedragingen in samenhang bezien – mede gelet op de functie van [werkneemster] – wél een dringende reden voor ontslag opleveren.
5.12.
Hellmann voert ten aanzien van de tweede aan het ontslag ten grondslag gelegde reden het volgende aan. In de praktijk moest een werknemer de inkoop van extra vakantiedagen per e-mail aanvragen bij [werkneemster] . [werkneemster] diende deze aanvraag vervolgens te verwerken in het ADP-systeem (hierna: ADP), waarbij zij de optie ‘
verlof nog niet goedgekeurd’ diende aan te vinken. [leidinggevende] diende vervolgens goedkeuring te verlenen. Als [leidinggevende] toestemming verleende, diende [werkneemster] de werknemer te informeren en de inkoop vervolgens te registreren. Daartoe diende [werkneemster] de e-mail van [leidinggevende] te printen en te bewaren in een ordner. Vervolgens moest [werkneemster] in ADP actief aanvinken: ‘
verlof goedgekeurd’. [werkneemster] heeft ten aanzien van 38,75 extra vakantie-uren voor zichzelf in ADP de optie ‘
verlof goedgekeurd’ aangevinkt in plaats van de optie ‘
verlof nog niet goedgekeurd’, terwijl hiervoor niet was betaald, laat staan dat daarvoor toestemming aan [leidinggevende] was gevraagd.
5.13.
[werkneemster] stelt zich op het standpunt dat er binnen Hellmann geen andere regels bestaan dan dat extra vakantie-uren vóór 15 december van het kalenderjaar moet worden aangevraagd voor het kalenderjaar daarop (artikel 4.4. van het Personeelshandboek). Dat heeft [werkneemster] zo gedaan. Nooit is met [werkneemster] gesproken over een daarbij te volgen procedure en er zijn geen procedureregels op schrift gesteld. Nooit is met [werkneemster] besproken dat zij dit niet zou mogen verwerken in ADP. De aanvraag van [werkneemster] is ook volledig transparant geweest. Uit productie 6 bij het verweerschrift blijkt dat [werkneemster] de aanvraag heeft gedaan op 4 november 2019, dat deze betrekking heeft op een kredietstand en dat dit het bovenwettelijk deel van de vakantiedagen betreft. Daarbij staat expliciet: ‘
Reden: Aangevraagd door medewerker’. Omdat [werkneemster] volledige rechten had in ADP, kon zij dergelijke aanvragen rechtstreeks vanuit haar startscherm doen. De stappen die worden getoond in productie 4 bij het verweerschrift zijn ook mogelijk, maar zo heeft [werkneemster] dergelijke aanvragen nog nooit verwerkt. [werkneemster] wist niet beter dan dat zij de inkoop van extra vakantie-uren voor 2020 moest verrekenen met het vakantiegeld van mei 2020. Dat betekent dat [werkneemster] dit in mei 2020 op de mutatielijst zou verwerken. Aldus steeds [werkneemster] .
5.14.
Waar het verweer van [werkneemster] op zich niet onaannemelijk is, is het bewijs dat sprake is van een dringende reden (nog) niet door Hellmann geleverd. Omdat de aard van de procedure zich niet verzet tegen toepasselijkheid van het bewijsrecht als geregeld in de artikel 149 tot en met 207 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het bewijsrecht uit de dagvaardingsprocedure op grond van artikel 284 Rv van overeenkomstige toepassing is op de verzoekschriftprocedure, zal, ten behoeve van de waarheidsvinding, Hellmann overeenkomstig haar bewijsaanbod, worden toegelaten tot het leveren van bewijs, dat:
(i) binnen Hellmann, in december 2019, de procedure gold dat [werkneemster] in het scherm in ADP, waarvan een voorbeeld is overgelegd als productie 4 bij het verweerschrift, pas de status ‘
goedgekeurd’ mocht aanvinken als zij voor het kopen van extra vakantie-uren schriftelijke toestemming had van [leidinggevende] ;
(ii) in ADP pas een als productie 6 bij het verweerschrift overgelegd scherm (met daarop voornoemde vermelding “
Aangevraagd door medewerker”) kon verschijnen nadat in het als hiervoor onder (i) bedoelde scherm de status ‘
goedgekeurd’ was aangevinkt.
5.15.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.
het tegenverzoek
5.16.
Gelet op het voorgaande wordt ook de beslissing op het tegenverzoek aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek en het tegenverzoek
6.1.
laat Hellmann toe tot bewijs van haar stellingen als weergegeven hierboven in 5.14;
6.2.
bepaalt dat schriftelijke bewijslevering plaatsvindt – door middel van het overleggen van stukken aan de kantonrechter en de wederpartij – uiterlijk op
14 april 2020;
6.3.
wanneer Hellmann voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op
14 april 2020het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en – voor zover mogelijk – van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
6.4.
stelt [werkneemster] in de gelegenheid om uiterlijk op
28 april 2020een schriftelijke reactie te geven op het door Hellmann aangedragen bewijs;
6.5.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van Hellmann en/of [werkneemster] wordt er van uitgegaan dat geen gebruik wenst te worden gemaakt van de gelegenheid tot bewijslevering en/of een schriftelijke reactie op de bewijslevering;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en op 31 maart 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter