Op 31 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van 23 januari 2020, waarbij verzoekster ambtshalve is verhuisd naar een ander adres per 20 december 2019. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 21 februari 2020 werd afgewezen.
In de huidige procedure heeft verzoekster opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening, met de stelling dat er nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van het eerdere besluit in twijfel trekken. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere beslissing kunnen ondermijnen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het besluit van 23 januari 2020 rechtmatig is genomen, omdat verzoekster niet meer op het oude adres woont en er geen relevante nieuwe feiten zijn die een andere conclusie rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, gezien de urgentie van het verzoek en de coronamaatregelen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen als kennelijk ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier mr. J. Poggemeier, en is op 31 maart 2020 gedaan, maar niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.