ECLI:NL:RBNHO:2020:2404
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting
Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, [X] te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had op 31 oktober 2019 digitaal beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 september 2019, die betrekking hadden op naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken van het eerste tot en met vierde kwartaal van 2017 en het eerste en tweede kwartaal van 2018. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep op 11 november 2019 ter verdere behandeling doorgezonden naar de Rechtbank Noord-Holland.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de vereisten van een behoorlijk proces geen behandeling ter zitting vereisten. Eiser was verplicht griffierecht te betalen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De griffier heeft eiser op 3 januari 2020 en opnieuw op 1 februari 2020 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar eiser heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht niet op tijd heeft betaald en geen verontschuldiging heeft gegeven voor dit verzuim.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de inspecteur de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser is door de rechtbank op de hoogte gesteld van de noodzaak om de gronden van zijn beroep te specificeren, maar heeft hierop niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is op 3 april 2020 gedaan.