ECLI:NL:RBNHO:2020:2400

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
20_584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen WOZ-aanslag

Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres [X], vertegenwoordigd door haar gemachtigde G. Gieben, en de heffingsambtenaar van Cocensus. Eiseres had op 17 december 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar van 24 maart 2018, dat gericht was tegen de WOZ-aanslag. Verweerder heeft op 10 februari 2020 alsnog een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft het beroep op 17 februari 2020 ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres. Eiseres heeft tegelijkertijd met de intrekking van het beroep verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om veroordeling in de proceskosten toegewezen, waarbij de kosten zijn vastgesteld op € 262,50 voor door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. Verweerder heeft ook aangegeven dat eiser recht heeft op een maximale dwangsom van € 1.442.

De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiseres(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 17 december 2019 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar van 24 maart 2018 gericht tegen de WOZ-aanslag met aanslagbiljetnummer [#]
Verweerder heeft bij brief van 10 februari 2020 alsnog een beslissing op bezwaar genomen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft het beroep op 17 februari 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 19 februari 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft op 20 februari 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 262,50 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrag van € 47,- te worden vergoed door verweerder. Verweerder heeft voorts aangegeven dat eiser recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.442 en heeft aangegeven deze te zullen vergoeden.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het gerechtshof te Amsterdam.