ECLI:NL:RBNHO:2020:2399

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20_1
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake griffierecht en procesverzuim

Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [X] B.V. als eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, als verweerder. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend, dat door verweerder op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank is doorgezonden ter verdere behandeling als beroepschrift. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het griffierecht van € 174 niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. Eiseres heeft geen verontschuldiging gegeven voor het verzuim en heeft ook niet gereageerd op de verzoeken om de gronden van het beroep in te dienen. Daarnaast heeft eiseres verzuimd om noodzakelijke documenten, zoals een afschrift van het besluit en een machtiging, over te leggen. De rechtbank heeft eiseres gewezen op deze verzuimen en aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet aan de verzoeken wordt voldaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de vereisten van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[X] B.V., eiseres

(gestelde gemachtigde: E.J. Peters),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen een uitspraak op bezwaar van verweerder een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van 25 november 2019 heeft verweerder voormelde brief op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank doorgezonden ter verdere behandeling als beroepschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 174. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 3 januari 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 1 februari 2020 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 4 februari 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Eiseres heeft niet gereageerd.
4. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Verder merkt de rechtbank op dat eiseres, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep in te dienen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:6 van de Awb, heeft eiseres ook verzuimd een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, een machtiging, uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten over te leggen. Bij aangetekend verzonden brief van 2 januari 2020 is eiseres gewezen op deze verzuimen en is zij verzocht om deze uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiseres niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Deze brief heeft de rechtbank retour ontvangen van het postbedrijf met de mededeling dat de brief niet is afgehaald. Vervolgens heeft de griffier deze brief, als bedoeld in artikel 8:38, eerste lid, van de Awb, overeenkomstig het bepaalde in dat artikel ter kennisname per gewone post verzonden. Eiseres heeft niet gereageerd.
6.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.