Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen [X] B.V. als eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, als verweerder. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst. Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend, dat door verweerder op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar de rechtbank is doorgezonden ter verdere behandeling als beroepschrift. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het griffierecht van € 174 niet tijdig heeft betaald, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. Eiseres heeft geen verontschuldiging gegeven voor het verzuim en heeft ook niet gereageerd op de verzoeken om de gronden van het beroep in te dienen. Daarnaast heeft eiseres verzuimd om noodzakelijke documenten, zoals een afschrift van het besluit en een machtiging, over te leggen. De rechtbank heeft eiseres gewezen op deze verzuimen en aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet aan de verzoeken wordt voldaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de vereisten van de Awb. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.