ECLI:NL:RBNHO:2020:2394

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19_5617
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [X], wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven. Eiser heeft op 14 november 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 27 september 2019, betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, griffierecht moet betalen. In dit geval was het griffierecht vastgesteld op € 47. Eiser is door de griffier in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar heeft hier niet op gereageerd. De griffier heeft eiser vervolgens nogmaals de kans gegeven om het griffierecht te voldoen, maar ook deze brief is door eiser genegeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig is betaald, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij niet eerder kon reageren omdat hij in Rusland was. De rechtbank oordeelt echter dat verblijf in het buitenland geen geldige reden is voor de te late indiening van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 14 november 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 27 september 2019 inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van het jaar 2014 met aanslagnummer 2589.39.813.H.46.01.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 47. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 31 december 2019 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 29 januari 2020 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 31 januari 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend.
4. Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
5. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Verder geldt voor het indienen van een beroepschrift op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
7. De dagtekening van het bestreden besluit is 27 september 2019. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 8 november 2019.
8. De rechtbank heeft het beroepschrift op 14 november 2019 ontvangen. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
9. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat hij niet eerder heeft kunnen reageren omdat hij in Rusland was. De rechtbank is van oordeel dat verblijf in het buitenland geen verontschuldiging is voor de te late indiening. Het komt voor eisers eigen rekening dat hij het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend.
10. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.