ECLI:NL:RBNHO:2020:2334

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2903
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel en ontslag van leerkracht wegens schending van professionele distantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerkracht en het bestuur van de Stichting Spaarnesant. De leerkracht was geschorst en later ontslagen wegens het niet in acht nemen van de professionele distantie met een oud-leerlinge. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leerkracht, ondanks een eerdere waarschuwing van de directeur, een vertrouwensband met de oud-leerlinge heeft onderhouden, haar thuis heeft ontvangen en sms-contact met haar heeft onderhouden zonder dat haar ouders daarvan op de hoogte waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze gedragingen aan te merken zijn als ernstig plichtsverzuim. De leerkracht heeft betwist dat hij zich niet aan de regels heeft gehouden, maar de rechtbank oordeelde dat hij had moeten inzien dat zijn gedrag ongepast was. De rechtbank heeft de disciplinaire maatregel van ontslag als evenredig beoordeeld, gezien de ernst van het plichtsverzuim en het belang van de voorbeeldfunctie van een leerkracht. Het beroep van de leerkracht is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2903

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Haasdijk),
en

Het bestuur van de Stichting Spaarnesant, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Kellenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft verweerder eiser bij wijze van ordemaatregel geschorst voor de duur van vier weken. Op 9 november 2018 heeft verweerder de schorsing met vier weken verlengd. Tegen beide schorsingsbesluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het dienstverband met eiser per [..] 2019 beëindigd.
Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder de opgelegde schorsingen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. [naam 1] (bestuurder) en gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] ( [functie/school] ) en [naam 3] ( [functie 1] ).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser was sinds [jaar] in dienst bij verweerder als leerkracht. Hij was aangesteld als leerkracht bij [school] .
1.2
Op [datum 1] 2017 heeft een oud-leerlinge bij verweerder gemeld dat zij in 2010 (toen zij 12 jaar oud was) een relatie met eiser heeft gehad. Op [datum 2] 2017 heeft een gesprek plaatsgehad tussen verweerder en de oud-leerlinge en haar ouders. Op [datum 3] 2017 heeft een gesprek plaatsgehad tussen verweerder en eiser. Verweerder heeft daarvan een verslag vastgesteld (nadat eiser in de gelegenheid gesteld was te reageren op het conceptverslag).
1.3
De oud-leerlinge heeft aangifte gedaan. Eiser is vervolgens ontucht tenlastegelegd. Hangende het strafrechtelijk onderzoek is eiser bij besluit van [dag] 2017 geschorst.
Op [datum 4] 2018 vond de behandeling van de strafzaak plaats. De rechtbank heeft eiser op [datum 5] 2018 vrijgesproken van het tenlastegelegde ( [#] ). In haar vonnis heeft de rechtbank daarover het volgende overwogen:

Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat verdachte in (een gedeelte van) de ten laste gelegde periode [functie 2] was van aangeefster. Zij zat toen in groep 8. Voorafgaande aan die periode – toen aangeefster in groep 6 zat – was verdachte haar leraar. Er was dus sprake van een leraar-leerling verhouding, het leeftijdsverschil tussen beiden was ongeveer twintig jaar. Verdachte heeft zelf verklaard dat er tussen hen een vertrouwensband was, dat aangeefster naar hem toekwam met sociale problemen, dat de vertrouwensband meer was dan bij andere leerlingen, dat aangeefster in de zomervakantie na groep 8 een aantal malen bij hem thuis is geweest, dat hij toen hooguit wel eens een arm om haar heen heeft geslagen c.q. een knuffel heeft gegeven om haar te troosten dan wel te steunen, dat zij zijn privé telefoonnummer had en dat hij ook steun had aan haar in die periode. Het bestaan van deze vertrouwensband is door enkele schooldocenten en de schoolbestuurder ook bevestigd.
De verklaring van verdachte over de aanwezigheid van aangeefster in zijn woning en de gedragingen van verdachte zijn op zichzelf beschouwd dan wel bezien in onderlinge samenhang met de verklaringen van mededocenten en de school bestuurder over de vertrouwensband tussen verdachte en aangeefster naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende concrete steun voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen en aan de verklaringen van aangeefster.”
2. Verweerder heeft op [datum 6] 2018 zijn voornemen kenbaar gemaakt eiser te ontslaan, primair wegens plichtsverzuim en subsidiair wegens een onherstelbare vertrouwensbreuk. Eiser heeft een schriftelijke zienswijze ingediend op [datum 7] 2018, mondeling aangevuld op [datum 8] 2018. Verweerder heeft op [datum 9] 2018 een concept-besluit genomen, waarop eiser op [datum 10] 2018 schriftelijk heeft gereageerd. Vervolgens heeft verweerder besloten zoals hiervoor weergegeven onder het procesverloop.
3. Eiser heeft beroep ingesteld op de hierna te bespreken gronden.
4. Verweerder heeft eiser een disciplinaire maatregel opgelegd. De toetsing door de rechtbank van dit besluit vindt plaats aan de hand van de volgende vragen:
1. Wat wordt betrokkene verweten?
2. Heeft betrokkene de hem verweten gedragingen begaan?
3. Zijn deze gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
4. Is dit plichtsverzuim hem toe te rekenen?
5. Is de opgelegde straf evenredig?
Wat wordt betrokkene verweten?
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat hem niet duidelijk is welke gedragingen hem nu feitelijk verweten worden, waarbij hij erop gewezen heeft dat het erop lijkt dat de bezwaarcommissie de tenlastelegging heeft uitgebreid.
5.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de bezwaarcommissie het accent gelegd heeft op hetgeen in bezwaar is aangevoerd. Wat eiser verweten wordt is daarmee niet gewijzigd; dat is kort gezegd het niet in acht nemen van professionele distantie.
5.3
In het voornemen tot (straf)ontslag, onder het kopje “herhaald ernstig plichtsverzuim”, verwijt verweerder eiser dat hij de normen ten aanzien van het in acht nemen van professionele distantie en het van onbesproken gedrag zijn heeft geschonden door met één leerlinge een bijzondere relatie aan te gaan, haar na schooltijd te ontmoeten, haar bij de [locatie] te ontmoeten, haar tenminste driemaal bij hem thuis uit te nodigen, zonder aanwezigheid van derden, en door fysiek contact aan te gaan met een aan hem toevertrouwde, in emotionele problemen verkerende, leerlinge van 12 jaar oud, bestaande uit in elk geval knuffels geven en het om haar heen slaan van een arm.
Bij de subsidiaire ontslaggrond (onherstelbare vertrouwensbreuk) heeft verweerder gesteld dat eiser op [datum 3] 2017 niet open en eerlijk geweest is over zijn herinneringen aan de gebeurtenissen in 2010, dat eiser niet heeft aangegeven hoe hij anders had kunnen handelen en dat hij nog steeds geen probleem ziet in zijn gedragingen.
Deze gedragingen heeft verweerder in het concept-besluit van [datum 9] 2018 ook in het kader van het strafontslag als plichtsverzuim aangemerkt. Verweerder heeft daaraan verbonden dat eiser geen inzicht heeft in het eigen gedrag en zijn gedrag bagatelliseert. Verder heeft verweerder eiser verweten dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Daarnaast heeft verweerder in dit concept-besluit het onderhouden van SMS-contact met de oud-leerlinge tijdens de zomervakantie, buiten medeweten van de ouders, genoemd als onderdeel van het niet in acht nemen van de vereiste professionele distantie. Verweerder heeft in het primaire besluit vastgehouden aan de in het concept-besluit genoemde gedragingen.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande wel voldoende helder welke gedragingen eiser worden verweten. Eiser heeft in zijn uitgebreide zienswijze en reacties er ook blijk van gegeven dat hem dat duidelijk was. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder (een of meer van) deze verwijten niet handhaaft.
5.5
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder opgesomd wat de bezwaarcommissie eiser in het kader van het strafontslag verwijt. Dat betreft:
- het niet informeren van de directeur;
- het in de wind slaan van de waarschuwing van de directeur;
- het niet informeren van de ouders;
- het thuis ontvangen van de oud-leerlinge en daardoor niet de vereiste distantie in acht nemen;
- het gebrek aan zelfreflectie.
5.6
Met het verwijt dat eiser de directeur niet heeft geïnformeerd heeft verweerder – zo is ter zitting toegelicht – bedoeld dat eiser de directeur had moeten inlichten over de aard van de vertrouwensband met de oud-leerlinge.
5.7
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat dit verwijt te scharen is onder het verwijt ‘onvoldoende openheid van zaken geven’. Dat verwijt had immers betrekking op de verklaring van eiser tegenover de bestuurder van verweerder op [datum 3] 2017. Eiser heeft uit de eerdere besluitvorming dan ook niet kunnen opmaken dat hem verweten werd de directeur onvoldoende te hebben ingelicht over de vertrouwensband tussen hem en de leerlinge. Dat eiser in de hoorzitting in bezwaar op dit verwijt heeft kunnen reageren is niet juist, nu hij dit verwijt pas in het bestreden besluit heeft kunnen lezen. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt ook niet dat het daar ter sprake is gekomen. Naar vaste rechtspraak is het niet toegestaan om de in een ontslagbesluit neergelegde tenlastelegging nadien nog bij een beslissing op bezwaar uit te breiden (ECLI:NL:CRVB:2015:1142). Deze verweten gedraging kan dan ook niet betrokken worden in de beoordeling.
5.8
Ter zitting heeft verweerder voorts toegelicht dat met de zinsnede in het bestreden besluit ‘dat niet zonder meer voorbijgegaan kan worden gegaan aan de verklaringen van de oud-leerlinge en haar vader die wijzen op verdergaande handelingen’ bedoeld is dat eiser ook wordt verweten dat hij seksuele handelingen met de oud-leerlinge heeft verricht. De rechtbank stelt vast dat in de eerdere stukken door verweerder in het midden is gelaten of de verklaring van de oud-leerlinge en haar vader gevolgd werden. Verweerder heeft zich in het voornemen geconformeerd aan het oordeel van de strafrechter ten aanzien van de feiten. Eerst ter zitting heeft verweerder duidelijk gemaakt dat met de hiervoor aangehaalde zinsnede is bedoeld dat hij eiser wel verwijt dat hij seksuele handelingen met de oud-leerlinge heeft verricht. Nog daargelaten dat het niet is toegestaan in het bestreden besluit of ter zitting van de rechtbank de tenlastelegging nog uit te breiden, heeft de rechtbank (vooruitlopend op de beoordeling van de volgende vraag) niet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging verkregen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat eiser van deze feiten is vrijgesproken door de strafrechter. Ook dit verwijt wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.
Heeft betrokkene de hem verweten gedragingen begaan?
6.1
Eiser heeft betwist dat hij in het gesprek van [datum 3] 2017 geen openheid van zaken heeft gegeven.
6.2
Verweerder heeft met betrekking tot dit punt gesteld dat hij pas door de verklaring van eiser ter zitting van de strafrechter bekend is geworden met de mogelijke knuffel danwel het slaan van een arm om de oud-leerlinge heen en van het feit dat de oud-leerlinge een aantal maal bij eiser thuis is geweest in plaats van eenmaal.
6.3
Uit het gespreksverslag van [datum 3] 2017 komt naar voren dat eiser verklaard heeft dat hij zich niet meer kan herinneren of de oud-leerlinge bij hem thuis is geweest, en of sprake geweest is geweest van fysiek contact. Tijdens de behandeling van de zaak bij de strafrechter heeft eiser verklaard dat hij hooguit wel eens een arm om haar heen heeft geslagen of een knuffel heeft gegeven om haar te troosten of te steunen. Dat tussen deze verklaringen van eiser zoveel licht zit dat hem verweten kan worden dat hij in 2017 geen openheid van zaken heeft betracht, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis hiervan niet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser in [maand] 2017 werd overvallen met de verklaring van de oud-leerlinge over (zeer ernstige) zaken die zich zeven jaar daarvoor zouden hebben afgespeeld. Niet onaannemelijk is dat eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, zich daarna meer heeft weten te herinneren, mede naar aanleiding van de meer specifieke vragen die hem in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gesteld werden. De rechtbank heeft daarom niet de overtuiging verkregen dat eiser deze verweten gedraging (dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven) heeft begaan.
6.4
Eiser heeft niet betwist dat hij de oud-leerlinge buiten school heeft ontmoet, dat zij in de zomervakantie een aantal maal bij hem thuis is geweest, dat hij SMS-contact met haar heeft onderhouden, en dat hij de ouders daarover niet heeft geïnformeerd. Verder heeft eiser bevestigd dat er een bijzondere vertrouwensband met haar bestond. Ook heeft eiser bevestigd dat hij er tijdens het kamp van groep 8 (begin van het schooljaar) door [naam 2] op is aangesproken dat de oud-leerlinge hem opvallend veel opzocht. Eiser acht het mogelijk dat hij een arm om haar heen heeft geslagen of een knuffel heeft gegeven. Hij betwist dus niet dat er sprake kan zijn geweest van fysiek contact. Deze feiten staan dan ook vast.
Zijn deze gedragingen aan te merken als plichtsverzuim?
7. De rechtbank is van oordeel dat de vastgestelde verweten gedragingen aan te merken zijn als plichtsverzuim. Het na schooltijd en thuis ontmoeten van een (oud-)leerlinge, sms-contact met haar onderhouden, zonder dat haar ouders daarvan op de hoogte waren, is aan te merken als ongepast gedrag van een leerkracht. Daarbij is niet van belang of de gedragingen voor of nadat de ex-leerling de school had verlaten hebben plaatsgehad. Eiser blijft immers leerkracht en is in die hoedanigheid gehouden zich op een professionele wijze te gedragen.
Kan het plichtsverzuim eiser worden toegerekend?
8.1
Eiser heeft gesteld dat er geen gedragsregels waren voor vertrouwenspersonen en hij ook geen training heeft gehad, zodat hij niet wist en ook niet kon weten aan welke regels hij zich had te houden. Eiser heeft in dit kader verder aangevoerd dat het thuis ontvangen van leerlingen (door leerkrachten) niet ongebruikelijk was.
8.2
Verweerder heeft erop gewezen dat eiser geen vertrouwenspersoon was en daarom ook geen training heeft gekregen. Verweerder erkent dat er in 2010 nog geen op schrift gestelde gedragscode was, maar meent dat de in acht te nemen professionele distantie een regel van algemene bekendheid betreft. Verder heeft verweerder betwist dat het gebruikelijk was leerlingen thuis uit te nodigen. In de gevallen waarin dat wel is gebeurd, betreft het bijzondere omstandigheden, waarbij ook de ouders zijn ingelicht. Bovendien is er nooit sprake geweest van het ontvangen van één leerling(e) zonder aanwezigheid van derde(n).
8.3
De rechtbank overweegt hierover dat er geen op schrift gestelde gedragscode hoeft te zijn om tot de conclusie te kunnen komen dat het geconstateerde plichtsverzuim de betrokkene kan worden verweten. Ook al zou het niet ongebruikelijk zijn geweest dat leerlingen door leerkrachten thuis werden ontvangen (hetgeen door eiser niet nader is onderbouwd en door verweerder is weersproken), dan nog had eiser moeten inzien dat hij met zijn omgang met de (oud-)leerlinge de grenzen van de professionele distantie overschreed. Eiser had moeten beseffen dat het buiten medeweten van de ouders om onderhouden van nauwe betrekkingen met de oud-leerlinge in strijd is met de op hem rustende plicht zich te gedragen als een goed ambtenaar, in zijn geval als een goede leerkracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht kunnen handelen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plichtsverzuim eiser niet zou kunnen worden toegerekend.
Is de opgelegde straf evenredig?
9.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de door eiser erkende feiten nog steeds als ernstig plichtsverzuim zijn aan te merken en tot strafontslag leiden.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat de disciplinaire straf niet onevenredig is aan de aard en de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim. Verweerder heeft terecht gewezen op het belang van de voorbeeldfunctie van een leerkracht en het van onbeschreven gedrag zijn. Door het niet houden van de vereiste professionele distantie heeft eiser deze belangrijke waarden geschonden. De rechtbank heeft voorts betrokken dat de directeur eiser heeft aangesproken op de aanhankelijkheid van de oud-leerlinge jegens hem. Ondanks deze waarschuwing heeft eiser de hem verweten gedragingen, die voor een belangrijk deel na deze waarschuwing hebben plaatsgevonden, begaan.
Subsidiaire ontslaggrond en schorsingsbesluiten
10. Bij deze uitkomst heeft eiser, zoals ter zitting door hem ook is erkend, geen belang meer bij een oordeel omtrent de subsidiaire ontslaggrond en de in het bestreden besluit gehandhaafde schorsingsbesluiten.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 31 maart 2020 gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzitter, en
mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. A. Bouteibi, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.