ECLI:NL:RBNHO:2020:2321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2472
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering WIA-uitkering in verband met gewijzigde belastingaangifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering. Eiser, die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en een IVA-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een te veel ontvangen voorschot van € 8.778,72 over het jaar 2017. Dit bedrag was teruggevorderd op basis van een definitieve vaststelling van de WIA-uitkering door verweerder, die op 28 november 2018 was genomen.

Eiser stelde dat de Belastingdienst zijn aangifte over 2017 had gecorrigeerd, wat leidde tot een verlies van € 12.465,-. Hij betwistte de terugvordering en voerde aan dat verweerder ten onrechte het bezwaar tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder het primaire besluit op 6 januari 2020 had ingetrokken en de WIA-uitkering voor de betreffende periode had herzien. Hierdoor was de grondslag voor de terugvordering komen te vervallen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten 2 en 3. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 525,-, en diende het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- te worden vergoed. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2472

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Boesjes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) over het jaar 2017 definitief vastgesteld op € 1.101,64 bruto per maand. Verweerder heeft een bedrag van
€ 8.778,72 aan in 2017 te veel ontvangen voorschot van eiser teruggevorderd.
Bij besluiten van 30 november 2018 (de primaire besluiten 2 en 3) heeft verweerder vermeld dat eiser binnen zes weken na dagtekening respectievelijk € 256,55 netto en € 8.345,- bruto moet terugbetalen.
Bij besluit van 24 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen de primaire besluiten 2 en 3 heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 6 januari 2020 heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en eisers WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 vastgesteld op
€ 1.763,27 bruto per maand en over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 op € 1.778,93 bruto per maand.
Bij brief van 7 januari 2020 heeft verweerder gewezen op voornoemde beslissing en aangegeven dat gelet hierop de eerder gestelde terugvordering over het jaar 2017 van
€ 8.778,72 is komen te vervallen. Hierop is door eiser bij brief van gelijke datum gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Partijen zijn zoals vooraf bericht niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en ontvangt een IVA-uitkering. Daarnaast werkt hij vanaf 5 december 2013 als [functie] . De WIA-uitkering is verstrekt als voorschot. Naar aanleiding van informatie van de Belastingdienst over de inkomsten van eiser over het jaar 2017 heeft verweerder de primaire besluiten 1, 2 en 3 genomen zoals vermeld onder het procesverloop.
2.
2.1.
Tegen deze besluiten heeft eiser op 17 december 2018 bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat de bij de Belastingdienst over het jaar 2017 ingediende aangifte is gecorrigeerd. Er is sprake van een verlies van € 12.465,-. Er is dan ook ten onrechte een bedrag van € 8.778,72 van eiser teruggevorderd.
2.2.
Verweerder heeft eiser bij brief van 14 maart 2019 verzocht om kopieën van de gewijzigde aangifte en informatie van de Belastingdienst naar aanleiding van dit wijzigingsverzoek. Daarnaast heeft verweerder eiser verzocht zijn gronden gericht tegen de primaire besluiten 2 en 3 vóór 28 maart 2019 aan te geven.
2.3.
Eiser heeft de gewijzigde aangifte inkomstenbelasting 2017 en informatie van de boekhouder en de Belastingdienst overgelegd. Verweerder heeft de termijn om te beslissen op het bezwaar verlengd tot 22 mei 2019.
2.4.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen. Het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 1 is ongegrond verklaard en gericht tegen de primaire besluit 2 en 3 kennelijk niet-ontvankelijk. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van de gegevens zoals de Belastingdienst deze heeft verstrekt. Een beslissing op bezwaar van de Belastingdienst ten aanzien van de aanslag over het jaar 2017 is nog niet bekend. Zolang niet is gebleken dat de Belastingdienst de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2017 heeft gewijzigd, houdt verweerder de bij hem bekende gegevens over 2017 aan. Er is geen aanleiding de berekening van de terugvordering voor onjuist te houden. Het primaire besluit 1 kan daarom stand houden. Eiser heeft ondanks daartoe de gelegenheid te hebben gekregen geen gronden kenbaar gemaakt tegen de primaire besluiten 2 en 3 zodat dit bezwaar kennelijk niet ontvankelijk is.
2.5.
Bij begeleidend schrijven heeft verweerder eiser laten weten dat als later blijkt dat de definitieve aangifte inkomstenbelasting 2017 door de Belastingdienst wordt aangepast, hij de afdeling WIA-uitkeren schriftelijk kan verzoeken terug te komen op het primaire besluit 1.
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de Belastingdienst het verzamelinkomen over 2017 inmiddels heeft herzien. Eiser heeft een besluit van de Belastingdienst van 16 mei 2019 overgelegd waaruit volgt dat hij over het jaar 2017
€ 1.328,- van de Belastingdienst moet ontvangen omdat de aanslag eerder te hoog is vastgesteld. Onbegrijpelijk is dat verweerder ondanks de verlenging van de bezwaartermijn en het feit dat de Belastingdienst het wijzigingsverzoek in behandeling had toch het bestreden besluit heeft genomen. Er had gewacht moeten worden op het besluit van de belastingdienst van 16 mei 2019. Zijn bezwaar gericht tegen de primaire besluiten 2 en 3 is volgens hem verder ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Immers de gronden van bezwaar zijn vervat in het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 1, waarbij is aangegeven dat eiser het niet eens is met de terugvordering. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren het te bepalen dat de terugvordering ongedaan gemaakt wordt en wat al is terugbetaald wordt hersteld door verweerder.
4. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 6 januari 2020 het primaire besluit 1 ingetrokken en eisers WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 vastgesteld op € 1.763,27 bruto per maand en over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 op € 1.778,93 bruto per maand.
5. Bij brief van 7 januari 2020 heeft verweerder aangegeven dat gelet hierop de eerder gestelde terugvordering over het jaar 2017 van € 8.778,72 is komen te vervallen.
6. Eiser heeft in reactie hierop aangegeven dat nu vanwege voornoemd besluit de terugvordering is komen te vervallen tegemoet is gekomen aan zijn bezwaar. Echter, het bestreden besluit heeft verweerder ten onrechte nog in stand gelaten. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen onder toekenning van een proceskostenvergoeding voor de verleende rechtsbijstand.
7. Gelet op het besluit van verweerder van 6 januari 2020 en de daarbij bij brief van 7 januari 2020 gegeven toelichting kan het bestreden besluit geen stand houden, aangezien verweerder de daarbij ingenomen standpunten heeft verlaten. Het beroep is gelet hierop gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien op de hiernavolgende wijze. Verweerder heeft het primaire besluit 1 reeds ingetrokken. Er is dan ook geen sprake meer van herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van eiser over het jaar 2017. Gelet hierop is aan de primaire besluit 2 en 3, waarbij verweerder tot invordering is overgegaan, de grondslag komen te ontvallen. Deze besluiten dienen dan ook te worden herroepen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep en stelt deze op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in bezwaar reeds aangegeven dat hij een gewijzigde aangifte over 2017 bij de Belastingdienst heeft ingediend. Vervolgens heeft eiser desgevraagd de gewijzigde aangifte en een reactie van de Belastingdienst overgelegd. Hieruit volgde dat de Belastingdienst een en ander heeft opgevat als een bezwaarschrift. Verweerder heeft de termijn om een beslissing op bezwaar te nemen vervolgens verlengd tot 22 mei 2019 omdat de heroverweging nog niet is afgerond. Nog voordat de Belastingdienst op de gewijzigde aangifte van eiser heeft beslist heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Het had bij deze stand van zaken echter in de rede gelegen de beslistermijn af te wachten alvorens het bestreden besluit te nemen. Te meer nu uit de informatie van de Belastingdienst van 26 februari 2019 is gebleken dat besluitvorming spoedig zal volgen na de aan eiser tot 19 maart 2019 gegeven termijn om nadere informatie te verstrekken. Uiteindelijk is door de Belastingdienst op 16 mei 2019 en dus binnen de termijn om het bestreden besluit te nemen beslist. Het bestreden besluit is gelet hierop dan ook niet zorgvuldig tot stand gekomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten 2 en 3;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaat treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van in totaal € 525,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.