Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
€ 8.778,72 aan in 2017 te veel ontvangen voorschot van eiser teruggevorderd.
€ 1.763,27 bruto per maand en over de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 op € 1.778,93 bruto per maand.
€ 8.778,72 is komen te vervallen. Hierop is door eiser bij brief van gelijke datum gereageerd.
Overwegingen
€ 1.328,- van de Belastingdienst moet ontvangen omdat de aanslag eerder te hoog is vastgesteld. Onbegrijpelijk is dat verweerder ondanks de verlenging van de bezwaartermijn en het feit dat de Belastingdienst het wijzigingsverzoek in behandeling had toch het bestreden besluit heeft genomen. Er had gewacht moeten worden op het besluit van de belastingdienst van 16 mei 2019. Zijn bezwaar gericht tegen de primaire besluiten 2 en 3 is volgens hem verder ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Immers de gronden van bezwaar zijn vervat in het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 1, waarbij is aangegeven dat eiser het niet eens is met de terugvordering. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren het te bepalen dat de terugvordering ongedaan gemaakt wordt en wat al is terugbetaald wordt hersteld door verweerder.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten 2 en 3;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaat treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van in totaal € 525,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- aan hem te vergoeden.