ECLI:NL:RBNHO:2020:2316
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot afstel voorwaardelijke invrijheidsstelling in strafzaak
Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 15 maanden ondergaat, heeft zich tijdens zijn detentie meermalen ernstig misdragen, waaronder het ontvangen van disciplinaire straffen voor positieve urinecontroles en agressie tegen personeel. De officier van justitie heeft op 18 februari 2020 een schriftelijke vordering ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten, onderbouwd met de argumentatie dat de veroordeelde niet bereid is om de aan de invrijheidstelling verbonden voorwaarden na te leven.
Tijdens de openbare terechtzitting op 13 maart 2020 heeft de veroordeelde verklaard dat hij fulltime wil werken om een belastingschuld te betalen, maar dat hij denkt dat een meldplicht en behandelverplichting hem daarbij in de weg staan. Zijn raadsman heeft de afwijzing van de vordering bepleit, terwijl de officier van justitie bij de vordering heeft gepersisteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering en dat de detentie van de veroordeelde op 10 maart 2019 is aangevangen, waardoor de voorwaardelijke invrijheidstelling op 6 april 2020 kan plaatsvinden.
Na beoordeling van de rapportage van de reclassering, waarin wordt geadviseerd om de vordering tot afstel toe te wijzen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er termen zijn om de vordering van het Openbaar Ministerie toe te wijzen. De rechtbank heeft de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook toegewezen, met verwijzing naar de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.