ECLI:NL:RBNHO:2020:2316

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
99-000288-58
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afstel voorwaardelijke invrijheidsstelling in strafzaak

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 15 maanden ondergaat, heeft zich tijdens zijn detentie meermalen ernstig misdragen, waaronder het ontvangen van disciplinaire straffen voor positieve urinecontroles en agressie tegen personeel. De officier van justitie heeft op 18 februari 2020 een schriftelijke vordering ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten, onderbouwd met de argumentatie dat de veroordeelde niet bereid is om de aan de invrijheidstelling verbonden voorwaarden na te leven.

Tijdens de openbare terechtzitting op 13 maart 2020 heeft de veroordeelde verklaard dat hij fulltime wil werken om een belastingschuld te betalen, maar dat hij denkt dat een meldplicht en behandelverplichting hem daarbij in de weg staan. Zijn raadsman heeft de afwijzing van de vordering bepleit, terwijl de officier van justitie bij de vordering heeft gepersisteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering en dat de detentie van de veroordeelde op 10 maart 2019 is aangevangen, waardoor de voorwaardelijke invrijheidstelling op 6 april 2020 kan plaatsvinden.

Na beoordeling van de rapportage van de reclassering, waarin wordt geadviseerd om de vordering tot afstel toe te wijzen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er termen zijn om de vordering van het Openbaar Ministerie toe te wijzen. De rechtbank heeft de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook toegewezen, met verwijzing naar de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-058362-19 (VI)
V.I. zaaknummer : 99-000288-58
Uitspraakdatum: 27 maart 2020
Beslissing afstel voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 6:2:12 jo 6:6:21 Sv)
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland rechtdoende in strafzaken d.d. 4 juli 2019 is

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan de tenuitvoerlegging op 10 maart 2019 is aangevangen.
Gelet op de totale duur van de inmiddels ondergane vrijheidsontneming ter zake van bedoeld vonnis zal het moment waarop betrokkene krachtens het bepaalde in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld worden bereikt op 6 april 2020.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 18 februari 2020 strekt ertoe dat de rechtbank zal bepalen dat deze voorwaardelijke invrijheidstelling geheel achterwege wordt gelaten.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat veroordeelde zich sinds de aanvang van zijn straf meermalen ernstig heeft misdragen. Veroordeelde heeft tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf 12 keer een disciplinaire straf opgelegd gekregen, onder andere vanwege positieve urinecontroles, invoer van contrabande en fysieke en verbale agressie jegens personeel. Tevens heeft veroordeelde verklaard niet bereid te zijn om de aan voorwaardelijke invrijheidsstelling te verbinden voorwaarden na te leven. Gezien de ernst van het delict en de houding van veroordeelde acht de reclassering interventies in de vorm van een behandeling noodzakelijk om het recidiverisico in te perken. Veroordeelde geeft echter aan dat hij niet zal meewerken als hem bijzondere voorwaarden worden opgelegd.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 13 maart 2020.
Veroordeelde is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Teunisse, advocaat te Den Helder. Tevens is als getuige verschenen [naam reclasseringswerker] , als reclasseringswerker werkzaam bij Tactus Reclassering Flevoland.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord gevoerd en, zakelijk weergegeven, en als volgt verklaard.
Veroordeelde wil zodra hij vrijkomt fulltime aan het werk om een ontstane belastingschuld te kunnen betalen. Een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting zouden daaraan aan in de weg staan. Veroordeelde erkent dat hij zich heeft misdragen in de P.I., maar hij wist niet dat hij daarmee de vervroegde invrijheidsstelling in gevaar bracht.
De raadsman van veroordeelde heeft afwijzing van de vordering bepleit.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot afstel.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank stelt vast dat bij vonnis van 4 juli 2019 aan veroordeelde - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden is opgelegd.
De rechtbank stelt voorts vast dat de detentie van veroordeelde op 10 maart 2019 is aangevangen en dat ingevolge artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering de voorwaardelijke invrijheidstelling op 6 april 2020 kan plaatsvinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage Voorwaardelijke Invrijheidstelling betreffende veroordeelde, gedateerd 29 januari 2020 en opgemaakt door [naam reclasseringswerker] , als reclasseringswerker werkzaam bij Tactus Reclassering Flevoland. In genoemde rapportage wordt geadviseerd over te gaan tot afstel van de V.I., omdat betrokkene aangeeft niet mee te gaan werken met de reclassering en verplichte ambulante behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat er – gelet op het voorgaande – termen zijn de vordering toe te wijzen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 6:2:12 en 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

Wijst de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2020.
Mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.