ECLI:NL:RBNHO:2020:2314

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
8040824 CV EXPL 19-13706
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van geldleningsovereenkomst met betwisting van ontvangst van het geleende bedrag

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.F.R. Eisenberger, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering betreft de nakoming van twee geldleningsovereenkomsten die zijn gesloten tussen eiseres en gedaagde. De eerste overeenkomst dateert van 11 november 2015, waarbij eiseres een bedrag van € 2.700,- aan gedaagde heeft geleend, en de tweede overeenkomst is van 7 november 2017, waarbij een bedrag van € 2.750,- is geleend. Gedaagde heeft tot maart 2018 aflossingen gedaan, maar heeft daarna geen betalingen meer verricht. Eiseres vordert nu de totale hoofdsom van € 3.488,45, inclusief incassokosten en contractuele rente.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij nooit het geleende bedrag op haar rekening heeft ontvangen en dat de auto die met de tweede lening is aangeschaft, een gift was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de overeenkomsten heeft ondertekend en dat zij tot maart 2018 heeft afgelost, wat impliceert dat de lening daadwerkelijk is verstrekt. De rechter oordeelt dat gedaagde de resterende hoofdsom en de contractuele rente moet terugbetalen, ondanks haar verweer over dyslexie en de vermeende gift. De vordering van eiseres wordt in zijn geheel toegewezen, inclusief de gevorderde incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8040824 CV EXPL 19-13706
Uitspraakdatum: 8 april 20220
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. J.F.R Eisenberger
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 10 september 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [eiseres] heeft mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 9 maart 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een relatie gehad met de zoon van [eiseres] . Deze relatie is in 2014 beëindigd. [gedaagde] en de zoon van [eiseres] hebben samen een kind.
2.2.
Op 11 november 2015 hebben [gedaagde] en [eiseres] een overeenkomst van geldlening gesloten, waarbij [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van € 2.700 heeft geleend tegen betaling van een rente van 4,5% per jaar over de (resterende) hoofdsom.
2.3.
In de door [gedaagde] ondertekende geldleningsovereenkomst is bepaald dat de (resterende) hoofdsom op 11 november 2018 opeisbaar is. Voorts is bepaald dat [gedaagde] vanaf december 2015 elke maand een bedrag van € 75, (inclusief rente) moest afbetalen.
2.4.
Het geleende bedrag is niet op de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt, maar is gebruikt voor de aanschaf van inboedel die [gedaagde] nodig had omdat zij een eigen flat betrok.
2.5.
[gedaagde] heeft tot en met maart 2018 de maandelijkse aflossing betaald, waardoor een hoofdsom van € 788,45 onbetaald is gebleven.
2.6.
Op 7 november 2017 heeft [gedaagde] een geldleningsovereenkomst getekend. Daarin staat dat [eiseres] aan haar een bedrag van € 2.750,- leent tegen betaling van een rente van 4,5% rente per jaar. Verder staat in die overeenkomst dat de (resterende) hoofdsom opeisbaar is op 11 november 2018 en dat [gedaagde] per maand € 50,- per maand (inclusief rente) moet terugbetalen. Dit bedrag wordt € 75,- per maand op het moment dat de eerste lening is afgelost. Op de geldleningsovereenkomst staat de handtekening van de echtgenoot van [eiseres] , [echtgenoot eiseres] , als getuige.
2.7.
Op 7 november 2017 heeft [echtgenoot eiseres] een Fiat Panda met kenteken [kenteken] gekocht voor een bedrag van € 2.750,-. De auto is op naam van [gedaagde] gezet.
2.8.
Op 25 januari 2018 heeft [gedaagde] € 50,- overgemaakt naar [eiseres] met de vermelding “auto”.
2.9.
[eiseres] heeft [gedaagde] meerdere keren schriftelijk gesommeerd tot betaling van beide hiervoor genoemde geldleningen.
2.10.
Aan [gedaagde] is op 22 mei 2000 een dyslexieverklaring afgegeven.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.488,45 aan hoofdsom, € 395,00 aan incassokosten, € 228,88 aan contractuele rente over de hoofdsom en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] twee keer een bedrag van haar heeft geleend en dat [gedaagde] ondanks sommaties de rente en de aflossing niet (meer) betaalt. De beide geldleningen zijn opeisbaar evenals de contractuele rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan dat zij nooit geld op haar rekening heeft ontvangen. Verder heeft [eiseres] geen bonnen afgegeven waaruit blijkt welke goederen met het geleende bedrag zijn gekocht. Ook voert [gedaagde] aan dat zij vanwege dyslexie de inhoud van de overeenkomsten niet heeft begrepen. [eiseres] , die daarvan wist, had [gedaagde] nooit mogen laten tekenen zonder dat daar iemand bij was. De auto die met het geld van de tweede lening is gekocht, was een gift. [gedaagde] hoeft dat geld dus niet terug te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft op de zitting erkend dat de beide schriftelijke geldleningsovereenkomsten door haar zijn getekend. Zij heeft ook erkend dat de eerste geldleningsovereenkomst daadwerkelijk een lening is. Dat blijkt ook wel uit het feit dat zij tot en met maart 2018 op die lening heeft afbetaald conform de afspraken die in die overeenkomst staan. Dat betekent dat [gedaagde] de resterende hoofdsom inclusief de contractuele rente alsnog moet betalen.
5.2.
Dat [eiseres] geen bonnen van de inboedelgoederen die met het geleende bedrag zijn gekocht, heeft overhandigd, is niet van belang. [gedaagde] heeft er immers voor getekend dat zij een bedrag van € 2.700,- van [eiseres] heeft geleend. Hoewel zij dyslectisch is, moet [gedaagde] uit de overeenkomst waarin het geleende bedrag in cijfers is vermeld, begrepen hebben om welk bedrag het ging.
5.3.
Ook het bedrag van de tweede lening zal [gedaagde] moeten terugbetalen. Haar verweer dat de auto die met het geleende bedrag is gekocht, een gift was, gaat niet op. Er is immers een schriftelijke overeenkomst waarin staat dat het gaat om een geldlening. Op grond van die overeenkomst was [eiseres] verplicht een bedrag van € 2.750,- aan [gedaagde] te geven. [eiseres] heeft dat gedaan door de koopsom van € 2.750,- voor een auto, die op naam van [gedaagde] is gesteld, te betalen. [gedaagde] heeft de verplichting om dat bedrag met rente aan [eiseres] terug te betalen. [gedaagde] heeft niet betwist dat haar handtekening op de overeenkomst staat. Op grond van de wet moet er dan vanuit worden gegaan dat sprake is van een geldlening tenzij [gedaagde] tegenbewijs weet te leveren. De enkele, niet door enig stuk onderbouwde, verklaring van [gedaagde] dat sprake was van een gift is daarvoor onvoldoende. Daarbij is mede van belang dat uit het feit dat [gedaagde] op 25 januari 2018 € 50,- aan [eiseres] heeft overgemaakt, kan worden afgeleid dat zij uitvoering heeft gegeven aan de leningsovereenkomst.
5.4.
Het verweer van [gedaagde] dat zij dyslectisch is, dat [eiseres] dit wist en dat zij [gedaagde] de geldleningsovereenkomst niet had mogen laten tekenen zonder iemand erbij, leidt niet tot een ander oordeel. Dit verweer veronderstelt dat de overeenkomst zodanig nadelig voor [gedaagde] was dat [eiseres] had moeten begrijpen dat [gedaagde] dit nooit had gewild. Dat is niet gebleken: [gedaagde] had kennelijk een auto nodig maar had daarvoor geen geld, [eiseres] heeft haar dat geld geleend op voorwaarden die niet zodanig onredelijk zijn dat [gedaagde] hierdoor is benadeeld. Zij zal de lening dan ook moeten terugbetalen.
5.5.
De verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de contractuele rente is door [gedaagde] niet weersproken. Deze vorderingen zullen daarom eveneens worden toegewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 3.488,45 aan opeisbare geldlening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 395,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 228,88 aan contractuele rente;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op € 814,07, te weten:
dagvaarding € 83,52
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 480,00 .
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr J.J. Dijk, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Buitendijk
De griffier De kantonrechter