De coronacrisis plaatst de samenleving en ook de rechtspraak voor nieuwe vragen. Bij de beoordeling van verzoeken tot schorsing van de voorlopige hechtenis spelen nieuwe aspecten een rol die verband houden met de uitbraak van het virus. Ook in de zaak van deze verdachte zijn argumenten ingebracht ter onderbouwing van een schorsingsverzoek die verband houden met de thans ontstane situatie.
De rechtbank stelt voorop dat het beoordelingskader in de kern geen andere is dan vóór de crisis.
Dat betekent dat als vertrekpunt worden genomen de ernst van het feit waar de verdenking betrekking op heeft, het gewicht van de tegen de verdachte gerezen bezwaren en de gronden die aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag zijn gelegd. In dat verband beoordeelt de rechtbank of bijzondere voorwaarden kunnen worden geformuleerd die voldoende waarborg kunnen bieden voor een resultaat dat compenseert wat met voortzetting van de vrijheidsbeneming wordt beoogd.
Ter zitting is vooral gewezen op de omstandigheden in de penitentiaire inrichtingen ten tijde van de huidige Corona-crisis. Er zou sprake zijn van een grimmige sfeer. Familiebezoek zou niet mogelijk zijn en ook vrijheden als arbeid en recreatie worden ingetrokken. Dat detentie in een aantal gevallen hierdoor meer belastend is geworden, is niet onaannemelijk. Hierover overweegt de rechtbank dat deze ontwikkeling als zodanig evenwel geen grond oplevert om tot schorsing over te gaan. Ook als ervan wordt uitgegaan dat er redenen bestaan voor zorg biedt deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten voor een individuele beoordeling, wat de schorsing van de voorlopige hechtenis naar haar aard is.
Ter zitting is voorts aan de orde geweest dat de voortgang van het opsporingsonderzoek vertraging oploopt. Voor zover deze vertraging met corona in verband wordt gebracht moet daaraan de eis worden gesteld dat dit verband op zijn minst aannemelijk is geworden. Vooralsnog is het verloop van de coronacrisis onzeker en moeten de gevolgen ervan voor de individuele strafzaak als toekomstige onzekere gebeurtenissen worden aangemerkt. Anticipatie daarop is, zeker nu omvang, intensiteit en duur van de te nemen maatregelen zich niet laten voorspellen, gecompliceerd en met onzekerheden omgeven.
Tot slot is van de zijde van de verdediging aan de orde gesteld dat de gezondheidstoestand van de verdachte wordt geraakt door de huidige crisis, ook omdat onvoldoende adequaat kan worden opgetreden in de penitentiaire inrichting.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van deze aspecten, in het licht van alle feiten en omstandigheden die relevant zijn bij schorsing van de voorlopige hechtenis, aan het standpunt van het openbaar ministerie bijzondere relevantie toekomt. Grond hiervoor is gelegen in de gezagsrol van de officier van justitie bij de opsporing, op basis waarvan deze in het bijzonder de gevolgen van de corona-uitbraak voor het opsporingsonderzoek in de individuele strafzaak kan inschatten. Ook waar het gaat om de risico’s voor de maatschappelijke veiligheid wordt van de officier van justitie verwacht dat deze vanuit diens verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een inbreng van gewicht heeft bij de beoordeling van de gevolgen van beëindiging van de vrijheidsbeneming. De officier van justitie verzet zich tegen schorsing omdat sprake is van verdenking van ernstige strafbare feiten en van een complex onderzoek, onder meer naar medeverdachten, dat ook wordt verricht door het NFI en thans nog niet is afgerond.
Voorgaande beschouwingen brengen de rechtbank ertoe om de toetsing in twee stappen te doen verlopen. Het individuele, op de persoon van de verdachte toegesneden, karakter is hierbij leidend. De eerste stap is die waarbij de vraag wordt beantwoord of de voorlopige hechtenis zou zijn geschorst als de coronacrisis niet aan de orde zou zijn. In dat kader spelen de hiervoor genoemde omstandigheden, geabstraheerd van de huidige maatschappelijke situatie, een rol, op de wijze zoals gebruikelijk.
Bij de tweede stap wordt beoordeeld of de uitbraak van het coronavirus in corrigerende zin op het resultaat van deze afweging inbreuk maakt. Het kan daarbij gaan om, op toereikende wijze gedocumenteerde, bijzondere omstandigheden verband houdend met een kwetsbare gezondheid van de verdachte of diens naasten. Wat de te verwachten duur van het opsporingsonderzoek betreft moet blijken dat er een reële kans bestaat op ernstige stagnatie die niet alleen in verband kan worden gebracht met complexiteit of omvang van het nog te verrichten onderzoek. De proceshouding van de verdachte is in dat verband ook een relevante factor. Ook de uitvoerbaarheid van de te stellen voorwaarden wordt in het licht van de huidige omstandigheden (die in het algemeen complicerend werken) in de beoordeling betrokken.
Toegepast op de zaak van de verdachte leidt dit tot het volgende resultaat.