ECLI:NL:RBNHO:2020:2285

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
15/153134-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in verband met de uitbraak van het coronavirus

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte, die wordt verdacht van grootschalige handel in verdovende middelen en wapens. Het verzoek werd ingediend op 19 maart 2020, waarbij de raadsvrouw van de verdachte de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanvoerde, waaronder zijn leeftijd van 55 jaar en de risico's van het coronavirus in detentie. De officier van justitie heeft echter aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om tot schorsing over te gaan, vooral gezien de ernst van de verdenkingen en het recidivegevaar.

De rechtbank overweegt dat de coronacrisis nieuwe vragen oproept, maar dat het beoordelingskader voor schorsing van de voorlopige hechtenis in essentie niet is veranderd. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie afgewogen. De rechtbank concludeert dat de uitbraak van het coronavirus geen voldoende grond biedt voor schorsing van de voorlopige hechtenis, aangezien de verdachte geen concrete bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die zijn verzoek zouden onderbouwen. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing af, waarbij de beslissing is genomen in raadkamer op 25 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Haarlem
parketnummer : 15/153134-19
beslissing op verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis van de raadkamer d.d. 25 maart 2020
(artikel 80 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
Raadsvrouw mr. M.G.C. van Riet.

Procedure

Op 19 maart 2020 is op de griffie van de rechtbank een verzoekschrift ingekomen dat strekt tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw gehoord.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het schorsingsverzoek dient te worden afgewezen. Er is sprake van een verdenking van grootschalige handel in verdovende middelen en wapens en het vermoeden is dat verdachte deel uitmaakt van een organisatie die zich bezig houdt met zware criminaliteit. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend. De officier van justitie wijst er daarbij op dat de uitbraak van het coronavirus de samenleving als geheel treft en onvoldoende zwaarwegend is om tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.

Beoordeling

Door de raadsvrouw wordt, ter onderbouwing van het schorsingsverzoek, gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals de risico’s die er zijn met betrekking tot het coronavirus. In dit verband wordt - samengevat weergegeven - aangevoerd dat verdachte 55 jaar oud is en dus een verhoogd risico loopt en dat hij zich in detentie bevindt waar personen dicht op elkaar zitten. Voorts wordt gewezen op het feit dat verdachte zich veel zorgen maakt om zijn zieke moeder die tot de kwetsbare ouderen behoort en dat, in verband met de uitbraak van het coronavirus, geen zicht is op een datum waarop de zaak van verdachte inhoudelijk behandeld wordt. Ook wordt gewezen op het feit dat verdachte een huurwoning heeft die hij dreigt te verliezen als hij nog langer vast moet blijven zitten.
De raadsvrouw meent dat het recidiverisico zou kunnen worden afgedekt door bijzondere voorwaarden aan de schorsing te verbinden. Daarbij wordt gewezen op een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een locatiegebod.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het schorsingsverzoek als volgt.
De coronacrisis plaatst de samenleving en ook de rechtspraak voor nieuwe vragen. Bij de beoordeling van verzoeken tot schorsing van de voorlopige hechtenis spelen nieuwe aspecten een rol die verband houden met de uitbraak van het coronavirus. Ook in de zaak van deze verdachte zijn argumenten ingebracht ter onderbouwing van een schorsingsverzoek die verband houden met de thans ontstane situatie.
De rechtbank stelt voorop dat het beoordelingskader in de kern geen andere is dan vóór de crisis.
Dat betekent dat als vertrekpunt worden genomen de ernst van het feit waar de verdenking betrekking op heeft, het gewicht van de tegen de verdachte gerezen bezwaren en de gronden die aan het bevel voorlopige hechtenis ten grondslag zijn gelegd. In dat verband beoordeelt de rechtbank of bijzondere voorwaarden kunnen worden geformuleerd die voldoende waarborg kunnen bieden voor een resultaat dat compenseert wat met voortzetting van de vrijheidsbeneming wordt beoogd.
Bij de behandeling in raadkamer is aan de orde geweest dat de voortgang van het onderzoek vertraging zal oplopen. De raadsvrouw heeft er namelijk op gewezen dat een gepland getuigenverhoor is komen te vervallen. Voor zover deze vertraging met corona in verband wordt gebracht moet daaraan de eis worden gesteld dat dit verband op zijn minst aannemelijk is geworden. Vooralsnog is het verloop van de coronacrisis onzeker en moeten de gevolgen ervan voor de individuele strafzaak als toekomstige onzekere gebeurtenissen worden aangemerkt. Anticipatie daarop is, zeker nu omvang, intensiteit en duur van de te nemen maatregelen zich niet laten voorspellen, gecompliceerd en met onzekerheden omgeven.
Ook is gewezen op de omstandigheden in de penitentiaire inrichting waar verdachte zich bevindt. Er zou sprake zijn van toenemende onderlinge spanningen en onzekerheid en verdachte zou ook bang zijn om met het coronavirus besmet te raken. Dat detentie in een aantal gevallen hierdoor meer belastend is geworden, is niet onaannemelijk. Ook hierover overweegt de rechtbank dat deze ontwikkeling als zodanig evenwel geen grond oplevert om tot schorsing over te gaan. Ook als ervan wordt uitgegaan dat er redenen bestaan voor zorg biedt deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten voor een individuele beoordeling, wat de schorsing van de voorlopige hechtenis naar haar aard is.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van deze aspecten, in het licht van alle feiten en omstandigheden die relevant zijn bij schorsing van de voorlopige hechtenis, aan het standpunt van het openbaar ministerie bijzondere relevantie toekomt. Grond hiervoor is gelegen in de gezagsrol van de officier van justitie bij de opsporing, op basis waarvan deze in het bijzonder de gevolgen van de corona-uitbraak voor het opsporingsonderzoek in de individuele strafzaak kan inschatten. Ook waar het gaat om de risico’s voor de maatschappelijke veiligheid wordt van de officier van justitie verwacht dat deze vanuit diens verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een inbreng van gewicht heeft bij de beoordeling van de gevolgen van beëindiging van de vrijheidsbeneming.
Voorgaande beschouwingen brengen de rechtbank ertoe om de toetsing in twee stappen te doen verlopen. Het individuele, op de persoon van de verdachte toegesneden, karakter is hierbij leidend. De eerste stap is die waarbij de vraag wordt beantwoord of de voorlopige hechtenis zou zijn geschorst als de coronacrisis niet aan de orde zou zijn. In dat kader spelen de hiervoor genoemde omstandigheden, geabstraheerd van de huidige maatschappelijke situatie, een rol, op de wijze zoals gebruikelijk.
Bij de tweede stap wordt beoordeeld of de uitbraak van het coronavirus in corrigerende zin op het resultaat van deze afweging inbreuk maakt. Het kan daarbij gaan om, op toereikende wijze gedocumenteerde, bijzondere omstandigheden verband houdend met een kwetsbare gezondheid van de verdachte of diens naasten. Wat de te verwachten duur van het opsporingsonderzoek betreft moet blijken dat er een reële kans bestaat op ernstige stagnatie die niet alleen in verband kan worden gebracht met complexiteit of omvang van het nog te verrichten onderzoek. De proceshouding van de verdachte is in dat verband ook een relevante factor. Ook de uitvoerbaarheid van de te stellen voorwaarden wordt in het licht van de huidige omstandigheden (die in het algemeen complicerend werken) in de beoordeling betrokken.
Toegepast op de zaak van de verdachte leidt dit tot het volgende resultaat.
Verdachte wordt verdacht van een aantal zeer ernstige strafbare feiten. Het gaat onder meer om handel in/bezit van grote hoeveelheden harddrugs, het voorhanden hebben van meerdere (automatische) vuurwapens en gewoontewitwassen. Verdachte is op 26 juni 2019 aangehouden en is sindsdien gedetineerd. Eerdere verzoeken om tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan, laatstelijk ter terechtzitting van 27 februari 2020, zijn afgewezen, mede gelet op de ernst van genoemde feiten, het recidivegevaar, en het feit dat verdachte geen openheid van zaken geeft. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden, los van de omstandigheden rondom het coronavirus, naar voren is gebracht onvoldoende zwaarwegend is om tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.
Ten aanzien van de hiervoor aangegeven tweede stap stelt de rechtbank vast dat de uitbraak van het coronavirus tot allerlei beperkingen leidt en de samenleving als geheel treft. Op geen enkele wijze is door verdachte enige concrete onderbouwing gegeven van bijzondere omstandigheden betreffende de aanwezigheid van een kwetsbare gezondheid van hem en/of van zijn moeder. De algemene zorg over de uitbraak van het coronavirus in relatie tot het detentieregime is in dit verband onvoldoende.
Ten aanzien van de door de raadsvrouw gestelde vertraging van het onderzoek is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat een op 30 maart 2020 door de rechter-commissaris gepland getuigenverhoor in verband met de coronacrisis geen doorgang zal vinden thans niet tot de conclusie kan leiden dat er een reële kans is op een ernstige vertraging van dit omvangrijke onderzoek.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis dient te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot schorsing af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 25 maart 2020 door:
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van S.P. van der Wiel, griffier.
Afschrift raadsvrouw d.d.
De officier van justitie gelast de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing en brengt deze ter kennis van de verdachte.
Haarlem,
de officier van justitie
Gezien op:
de directeur van het Huis van Bewaring