ECLI:NL:RBNHO:2020:2278

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
15-228489-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling en mishandeling met inbeslagname van nabootsingen van wapens

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, mishandeling en het voorhanden hebben van nabootsingen van wapens. De zaak vond plaats in Alkmaar en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 171 dagen onvoorwaardelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 september 2019 in Enkhuizen een persoon genaamd [slachtoffer 1] met een scherp voorwerp heeft verwond en op dezelfde dag een andere persoon, [slachtoffer 2], in het gezicht heeft geslagen. Daarnaast heeft de verdachte op 21 september 2019 verschillende imitatiewapens in zijn bezit gehad, die volgens de wet als wapens worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord, maar heeft de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling en de mishandeling van [slachtoffer 2] bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplichte behandeling in een zorginstelling en begeleiding door de reclassering, gezien de psychische kwetsbaarheid van de verdachte. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-228489-19 (P)
Uitspraakdatum: 27 maart 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T. Fikkers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Enkhuizen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, een persoon genaamd [slachoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachoffer 1] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of tegen, althans in de richting van, het bovenlichaam (de hart- en/of borststreek), heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, aan een persoon genaamd [slachoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachoffer 1] meermalen, althans eenmaal in de borst, althans de
borststreek heeft gestoken en/of heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Enkhuizen N. Kooiman heeft mishandeld door voornoemde [slachoffer 1] een of meermalen in de borststreek te steken en/of snijden;
2
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Enkhuizen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in het gezicht te slaan/stompen;
3
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Enkhuizen een of meer wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk een:
- een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Walther, type P22 en/of
- een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Sig Sauer, type P226 en/of
- een nabootsing van een geweer, te weten een nabootsing van een vuurwapen welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Royal Ramington voorhanden heeft gehad en/of
- een nabootsing van een geweer, te weten een nabootsing van een vuurwapen welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een type M16 voorhanden heeft gehad en/of
- een luchtdrukwapen (MP-651K- HWG DE) voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent de aangever te hebben gestoken met een mes of dit te hebben geprobeerd. Er zijn alleen de verklaringen van de aangever en die zijn zeer wisselend en tegenstrijdig. De verklaringen kunnen dan ook niet worden gebruikt voor het bewijs. Voor wat betreft de verwonding van de aangever ontbreekt het causaal verband met de vermeende handelingen van verdachte. Het is onduidelijk wanneer het letsel is ontstaan. Dit kan ook zijn ontstaan tijdens het werk van aangever.
Voorts ontbreekt het opzet van verdachte op het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Wat betreft het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de aangever letsel of pijn heeft ervaren door toedoen van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 3 tenlastegelegde. Het gaat om speelgoedwapens op basis van de EU Richtlijn (2209/48/EG). Het is goed zichtbaar dat het om speelgoedwapens gaat. En daarbij is verdachte vanuit het OM eerder toegezegd dat deze wapens aan hem zouden worden teruggegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak 1 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1
De aangever heeft verschillende verklaringen afgelegd. De eerste verklaring legde hij reeds af twintig minuten na het incident. Hij heeft toen verklaard dat hij een mes heeft gezien in de handen van de verdachte. Ook een dag later, op 21 september 2019, heeft de aangever melding gemaakt van een mes, alsmede van de verwonding in de borststreek. Het verhoor van 26 september 2019 had een dynamiek waarin, zo blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, enig onderling wantrouwen een rol heeft gespeeld. Dit brengt de rechtbank ertoe de verklaringen van de aangever met enige behoedzaamheid te beoordelen.
Verdachte heeft ontkend een mes in zijn handen te hebben gehad en daarmee de aangever te hebben gestoken. De aangever heeft telkens verklaard dat verdachte een stekende beweging in de richting van zijn borstkas heeft gemaakt. Ten tijde van de aangifte was de aangever zich er niet van bewust dat verdachte hem verwond had. De volgende dag heeft verdachte het letsel, een kras in de borststreek, ontdekt en getoond aan de politie. De aangever is op 11 maart 2020 bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft verklaard dat hij niet kon zeggen of het om een echt mes ging of een zelf gefabriceerd iets en hij kon het voorwerp ook verder niet beschrijven. Maar overigens is de kern van wat hij telkens heeft verklaard door hem ook bij deze gelegenheid herhaald.
De hiervoor bedoelde behoedzaamheid mondt uit in de conclusie dat de verdachte met een voorwerp een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de aangever en dat dit in ieder geval scherp dan wel puntig moet zijn geweest. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte door zijn handelen zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Feit 3
Bij de doorzoeking op 21 september 2019 zijn vijf imitatiewapens in de woning van verdachte aangetroffen. Uit het proces-verbaal onderzoek wapen van 22 september 2019 blijkt dat de wapens qua vorm, afmeting en kleur lijken op echte wapens en voorwerpen zijn die een wapen betreffen in de zin van artikel 2, lid 1, Categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie.
Weliswaar is namens verdachte aangevoerd dat sprake is van "speelgoedwapens", maar niet is aangegeven dat en hoe aan de specifieke, in de Speelgoedrichtlijn gestelde voorwaarden zou zijn voldaan. Gelet daarop en daarnaast in aanmerking genomen hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt omtrent de (uiterlijke) kenmerken van de voorwerpen die verdachte voorhanden had, moet het verweer worden verworpen. Het feit dat soortgelijke wapens volgens verdachte als speelgoed op de Bazaar in Beverwijk kunnen worden gekocht, maakt dat niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze imitatiewapens, die voor bedreiging of afdreiging geschikt waren, voorhanden heeft gehad.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 20 september 2019 te Enkhuizen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, aan een persoon genaamd [slachoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een scherp of puntig voorwerp, die [slachoffer 1] in de borststreek heeft gestoken of heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 20 september 2019 te Enkhuizen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in het gezicht te stompen;
3
hij op 21 september 2019 te Enkhuizen wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie gelet op 3, onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk:
- een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Walther, type P22 en
- een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een pistool welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Sig Sauer, type P226 en
- een nabootsing van een geweer, te weten een nabootsing van een vuurwapen welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Royal Remington voorhanden heeft gehad en/of
- een nabootsing van een geweer, te weten een nabootsing van een vuurwapen welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een type M16 voorhanden heeft gehad en
- een luchtdrukwapen (MP-651K- HWG DE) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair
Poging tot zware mishandeling.
2
Mishandeling.
3
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en Munitie, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan deze proeftijd dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie is uitgegaan van de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet thuishoort in het strafrecht. Verdachte heeft thans zes maanden onbehandeld in een PI gezeten. Gelet op de adviezen van de psychiater en de reclassering heeft de raadsvrouw verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel bij uitspraak niet langer zal zijn dan het reeds ondergane voorarrest. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de door de psychiater en de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 20 september 2019 ’s avonds op straat uit het niets aangever [slachtoffer 2] in zijn gezicht gestompt. Dezelfde avond heeft verdachte ook op straat zonder directe aanleiding aangever [slachoffer 1] met een scherp of puntig voorwerp ter hoogte van de borststeek verwond. Beide slachtoffers zijn door de onverwachte aanval van verdachte enorm geschrokken, zoals ook blijkt uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij. Als gevolg van het handelen van verdachte hadden de slachtoffers nadien gevoelens van angst en onveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 februari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder, maar niet recent, met Justitie in aanraking is geweest.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologische rapport gedateerd 18 december 2019 van [naam psycholoog] , GZ-psycholoog.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrische rapport gedateerd 19 december 2019 van [naam psychiater] , psychiater.
Uit de rapportages blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk een kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van psychoses (ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis). Een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan niet worden aangetoond, maar evenmin met zekerheid worden uitgesloten.
Verdachte kan worden beschouwd als een psychisch kwetsbare man, bij wie vooral onder stresserende omstandigheden sprake is van een psychotische kwetsbaarheid en/of ontregeling. Op dergelijke momenten is sprake van angst en achterdocht en kan een verminderde vrijheidsgraad ten aanzien van zijn wilsbepaling verondersteld worden.
Alles overwegend wordt geadviseerd verdachte de feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Geconcludeerd wordt dat verdachte is aangewezen op begeleiding en zorg. De rapporteurs onderschrijven het door de reclassering opgestelde plan van aanpak.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 februari 2020 van [naam reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Den Haag.
Het voorlichtingsrapport houdt onder meer het volgende in:
Het NIFP heeft door de verwardheid (of psychotische toestand) van verdachte geen volledige diagnostiek kunnen doen, maar er zijn aanwijzingen voor meerdere stoornissen. Een klinisch traject waarbij de nadruk ligt op nadere diagnostiek, voortzetting van antipsychotica, abstinentie van middelen en toewerken naar wonen en dagbesteding, wordt noodzakelijk geacht. Het advies luidt als volgt:
“GGZ Fivoor is van mening dat een opname in een zorginstelling noodzakelijk is om de diagnostiek verder uit te voeren, verdere stabilisatie van het psychiatrische toestandsbeeld te bewerkstelligen. Een toekomst gerichte aanpak is hierbij van belang waarbij de nadruk ligt op het vergroten van het ziektebesef- en ziekte-inzicht.
Er is voor betrokkene een klinische indicatie aangevraagd en deze is afgegeven. Betrokkene is aangemeld bij de Forensische Psychiatrische Kliniek Inforsa in Amsterdam. Hij is aangenomen en staat op de wachtlijst. De FPK zal zijn uiterste best doen betrokkene aan het einde van zijn detentie op te nemen. Mocht dit niet lukken dan zal de afdeling klinische plaatsingen van de Divisie Individuele Zaken tijdig een overbruggingsplek regelen.
Advies over bijzondere voorwaarden:
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
• Meldplicht bij reclassering
• Opname in een zorginstelling
• Ambulante behandeling
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang.”
Met de conclusies en adviezen van deze rapporten kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met GGZ Reclassering Fivoor of een soortgelijke instelling noodzakelijk. Tevens acht de rechtbank verplichte begeleiding door GGZ Reclassering Fivoor noodzakelijk.
Gezien de directe samenhang van de psychiatrische problematiek met het criminele gedrag van verdachte, wordt hij verplicht om zich voor deze problematiek in een intramurale inrichting of (forensische) te laten diagnosticeren en behandelen, gedurende de termijn van maximaal 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht. Aansluitend dient verdachte zich ambulant te laten behandelen voor de psychiatrische problematiek bij een Forensische Polikliniek. Ten slotte wordt verdachte verplicht mee te werken aan een plaatsing in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en aldaar te verblijven en zich te houden aan het (dag-
programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Met betrekking tot het recidiverisico heeft GGZ Reclassering Fivoor als volgt gerapporteerd:
“De kans op recidive, met gevaar voor letselschade, wordt door GGZ Reclassering Fivoor, als hoog ingeschat. Betrokkene heeft een aantal beschermende factoren zoals inkomen, familie, dagbesteding maar deze wegen niet op tegen de hoge mate van onmacht en lijdensdruk die is waar te nemen bij betrokkene. Indien er sprake zou zijn van intensieve behandeling, waarbij ingezet wordt op psycho-educatie, versterken van de beschermende factoren en een toekomstgerichte aanpak, zoals begeleid of beschermd wonen, kan de kans op recidive aanzienlijk verminderd worden.”
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank beveelt daarom dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de vijf imitatievuurwapens, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan
en dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte dienen te worden teruggegeven. Een medewerker van het Openbaar Ministerie heeft per mailbericht van 9 januari 2020, dat ter terechtzitting is overgelegd, de toezegging gedaan dat deze voorwerpen aan verdachte zouden worden teruggegeven. Op grond van deze toezegging zou het vertrouwensbeginsel in het geding zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De betreffende email bevat een aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen toezegging waaraan de verdediging in beginsel verwachtingen heeft kunnen ontlenen. Deze toezegging valt evenwel niet onder de reikwijdte van het opportuniteitsbeginsel. In dit geval heeft de rechtbank de strafbaarheid van het bezit van de wapens vastgesteld. Onder die omstandigheden bestaat er geen ruimte om af te zien van de gevorderde onttrekking aan het verkeer.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
De benadeelde partij [slachoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.510,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 10,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. In zoverre kan de vordering worden toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank op basis van de beschikbare gegevens in deze procedure, toewijzing tot een bedrag van € 1.250,- billijk als zijnde het bedrag waarop deze schade op dit moment kan worden gewaardeerd, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 171 (honderdeenenzeventig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
 zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich zo spoedig mogelijk melden bij GGZ Reclassering Fivoor op het volgende adres: Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag of een soortgelijke instelling. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht;
 zich zal laten opnemen in Forensische Psychiatrische Kliniek Inforsa of een soortgelijke intramurale instelling om zich te laten diagnosticeren en behandelen voor zijn psychiatrische problematiek gedurende de termijn van 12 maanden of zoveel korter als de leiding van de instelling in overleg met de reclassering dit wenselijk acht;
 zich verplicht voor zijn psychiatrische problematiek zal laten behandelen bij een Forensische Polikliniek;
 zal meewerken aan een plaatsing in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en in deze instelling zal verblijven en zich houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- vijf nabootsingen van wapens.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.260,-(eenduizend tweehonderdzestig euro), bestaande uit
€ 10,- als vergoeding voor de materiële en € 1.250,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.260,- (eenduizend tweehonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,-(vijfhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2020.
Mr. C.H. de Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.