ECLI:NL:RBNHO:2020:2277

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
8105404 \ CV EXPL 19-7850
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor sloopwerkzaamheden met beroep op verrekening

In deze zaak heeft eiser, een eenmanszaak die zich bezighoudt met sloopwerkzaamheden, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een eenmanszaak in dezelfde sector. Eiser vordert betaling van onbetaalde facturen ter waarde van € 1.920,00, die gedaagde niet heeft voldaan. Gedaagde heeft echter verweer gevoerd en een beroep gedaan op verrekening, stellende dat eiser schade heeft veroorzaakt door een kast te slopen die enkel gedemonteerd had moeten worden. Gedaagde stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden ter hoogte van € 2.323,20, maar heeft geen tegenvordering ingesteld in deze procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde de facturen en de prijs niet heeft betwist, en dat de vordering van eiser voor toewijzing vatbaar is, tenzij gedaagde kan aantonen dat eiser een fout heeft gemaakt die heeft geleid tot de schade. De kantonrechter oordeelt dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig kan worden vastgesteld zonder nader onderzoek. Daarom wordt het beroep op verrekening verworpen en wordt de vordering van eiser tot betaling van € 1.920,00 toegewezen, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten komen voor rekening van gedaagde, die ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8105404 \ CV EXPL 19-7850 WD
Uitspraakdatum: 1 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: CNV Vakmensen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 11 oktober 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 25 februari 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak als klusjesbedrijf en houdt zich onder meer bezig met sloopwerkzaamheden.
2.2.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak waarmee hij zich bezighoudt met sloopwerkzaamheden.
2.3.
[gedaagde] is door Bouwbedrijf De Groot ingeschakeld voor het uitvoeren van verschillende sloopwerkzaamheden ten behoeve van een verbouwing.
2.4.
[gedaagde] heeft een deel van de door Bouwbedrijf De Groot aan [gedaagde] opgedragen werkzaamheden aan [eiser] uitbesteed.
2.5.
[eiser] heeft de aan hem uitbestede sloopwerkzaamheden uitgevoerd en daarvoor facturen gestuurd aan [gedaagde] .
2.6.
[gedaagde] heeft van genoemde facturen een bedrag van € 1.920,00 onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.208,00, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd, aan dat [gedaagde] moet betalen voor de voor hem uitvoerde werkzaamheden. [gedaagde] houdt ten onrechte een bedrag van € 1.920,00 in en is daarmee in verzuim. De vordering is daarom uit handen gegeven aan een incassobureau. [gedaagde] moet dus ook de buitengerechtelijke kosten van € 288,00 en de verschuldigde rente betalen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden. [eiser] heeft in de uitvoering van de aan hem opgedragen sloopwerkzaamheden schade veroorzaakt. [eiser] heeft een kast gesloopt die enkel hoefde te worden gedemonteerd. Dit ondanks de duidelijke instructie die stond vermeld op de sticker die op de kast was geplakt en de rondgang met instructies die [eiser] voorafgaande aan de werkzaamheden met [een medewerker] van Bouwbedrijf De Groot heeft gemaakt. [gedaagde] heeft hierdoor schade geleden tot een bedrag van € 2.323,20 (inclusief btw). [gedaagde] heeft per abuis slechts een bedrag van € 1.920,00 ingehouden. [eiser] dient het resterende schadebedrag van € 403,20 alsnog aan [eiser] te vergoeden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] zich weliswaar op het standpunt stelt na verrekening nog een bedrag van € 403,20 te vorderen te hebben van [eiser] , maar dat [gedaagde] heeft verzuimd in deze procedure een tegenvordering in te stellen.
5.2.
De zaak betreft daarmee slechts de vraag of [eiser] recht heeft op betaling van het restant factuurbedrag of dat [gedaagde] op goede gronden tot verrekening is overgegaan in verband met een fout van [eiser] . De juistheid van het gevorderde factuurbedrag staat voor het overige niet ter discussie.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden en de prijs op de facturen niet betwist. In beginsel moet hij deze dus betalen, tenzij de gestelde fout van [eiser] en de schade komen vast te staan. Niet duidelijk is geworden wat er op de sticker op de kast stond vermeld. Partijen verschillen immers van mening hierover. [eiser] stelt dat op de sticker stond dat de kast mocht worden gesloopt, terwijl [gedaagde] stelt dat op de sticker stond dat de kast moest worden gedemonteerd. Wie op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft, kan op basis van de thans bekende informatie niet worden vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de lezing van partijen over de rondgang die voorafgaande aan de werkzaamheden heeft plaatsgevonden.
Bij dit alles komt nog dat [eiser] ter zitting de hoogte van de opgevoerde schade heeft betwist en [gedaagde] de schade enkel heeft onderbouwd door erop te wijzen dat Bouwbedrijf De Groot dit bedrag bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Hieruit volgt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, nog niet dat genoemd bedrag volledig als door [eiser] te vergoeden schade moet worden aangemerkt. Bij deze stand van zaken is niet komen vast te staan dat [eiser] een fout heeft gemaakt die voor de gestelde schade heeft gezorgd.
5.3.
De kantonrechter kan op de voet van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een vordering ondanks een beroep op verrekening toewijzen, indien (i) de gegrondheid van dit beroep op verrekening niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en (ii) de vordering voor het overige voor toewijzing vatbaar is.
Aan deze twee vereisten is voldaan.
5.4.
De gegrondheid van het beroep op verrekening valt niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, valt niet vast te stellen of het slopen van de betreffende kast door [eiser] als een fout van hem moet worden aangemerkt. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 1.920,00 is voor het overige voor toewijzing vatbaar, omdat de verschuldigdheid en de grootte van dit bedrag voor het overige niet wordt betwist door [gedaagde] .
5.5.
De kantonrechter zal daarom voorbijgaan aan het beroep op verrekening.
5.6.
Het gevorderde bedrag van € 1.920,00 zal worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, is toewijsbaar als na te melden. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de dag der dagvaarding, nu een eerdere verzuimdatum niet is gesteld. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.208,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 1.920,00 vanaf 11 oktober 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 96,01
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 360,00;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt, met een maximum van € 90,00
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, rolrechter, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter