ECLI:NL:RBNHO:2020:2236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
15-249823-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor diefstal en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in Polen, die betrokken was bij meerdere brandstichtingen en diefstallen in 't Zand, gemeente Schagen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 173 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft samen met een mededader in de maanden augustus, september en oktober 2019 drie auto’s in brand gestoken en één poging daartoe gedaan. Dit heeft geleid tot veel onrust en angst onder de inwoners van 't Zand, en er was zelfs levensgevaar voor een gezin dat in de nabijheid van de branden sliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien haar gedragsproblemen en de invloed daarvan op haar handelen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder begeleiding door jeugdreclassering en behandeling voor haar gedragsproblemen. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, die door de rechtbank zijn toegewezen, inclusief de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-249823-19
Uitspraakdatum: 26 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 12 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Polen,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Oosten en van wat verdachte en haar raadsman mr. M. van der Himst, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 17 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (zijnde een aansteker) in aanraking te brengen met papier (besprenkeld met een brandversnellend middel) althans een brandbare stof (gelegen op de vloer van de auto) en/of door open vuur (zijnde een aansteker) in aanraking te brengen met papier, althans een brandbare stof die in de vulling van de autostoel was gestoken, ten gevolge waarvan een op de [weg] geparkeerd staande personenauto (merk Toyota, type Aigo, geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [slachtoffer 1] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid geparkeerd staande auto's en/of bosschages, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
zij op of omstreeks 17 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een personenauto (merk Toyota, type Aigo), die geparkeerd stond aan de Kemphaanweg, een toegangspas voor het [Ziekenhuis] Ziekenhuis
en/of een deodorant en/of een lippenstift, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3
zij op of omstreeks 17 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een op de [straat] geparkeerd staande personenauto (merk Peugeot, geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [slachtoffer 2] ), met dat opzet met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, een wc rolletje gevuld met papier bij de/op band van die auto heeft gelegd en/of (vervolgens) open vuur in aanraking heeft gebracht met genoemd (wc) papier, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
zij op of omstreeks 16 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of een ontbrandbare vloeistof (gelegen in de auto) en/of de vulling van een autostoel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een op het [straat] geparkeerde staande bedrijfsauto (merk Ford, type Transit, geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [slachtoffer 3] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die bedrijfsauto staande woonwagen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woonwagen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woonwagen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5
zij op of omstreeks 5 augustus 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (wc) papier (gedrenkt in een brandbare stof), althans met een brandbare stof en/of dat papier, althans die stof onder de pendalen van die auto te stoppen, ten gevolge waarvan een op de [straat] geparkeerd staande personenauto (merk Mercedes-Benz, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die personenauto geparkeerd staande voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de onder 1 (medeplegen brandstichting met gemeen gevaar voor goederen), 2 (diefstal in vereniging met braak), 3 (poging medeplegen brandstichting met gemeen gevaar voor goederen), 4 (medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen) en 5 (medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen) ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard omdat verdachte deze feiten heeft bekend.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart
2020;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 oktober
2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (dossierpagina’s 27 en 28);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek met
fotobijlage van 30 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant]
op 17 oktober 2019 (dossierpagina 40 t/m 46);
Feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart
2020;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 oktober
2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (dossierpagina’s 27 en 28);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17
oktober 2019, inhoudende de telefonisch afgelegde verklaring van aangeefster N.
Feenstra tegenover verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 31);
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (dossierpagina’s 51 en 52);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage van 17 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina’s 54 t/m 56);
Feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 16 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] (dossierpagina’s 80 en 81);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek
vervoermiddel met fotobijlage van 28 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van
verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (dossierpagina’s 113 t/m 127);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 28
oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant]
(dossierpagina 128);
Feit 5:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] (dossierpagina’s 146 en 147);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek met
fotobijlage van 28 september 2019, inhoudende de bevindingen van
verbalisant [verbalisant] op 5 augustus 2019 (dossierpagina’s 166 t/m 171).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1zij op 17 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, zijnde een aansteker, in aanraking te brengen met papier, besprenkeld met een brandversnellend middel, gelegen op de vloer van de auto en door open vuur, zijnde een aansteker, in aanraking te brengen met papier dat in de vulling van de autostoel was gestoken, ten gevolge waarvan een op de [weg] geparkeerd staande personenauto, merk Toyota, type Aygo, toebehorend aan [slachtoffer 1] , geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid geparkeerd staande auto's en bosschages te duchten was;
feit 2zij op 17 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een ander, uit een personenauto, merk Toyota, type Aygo, die geparkeerd stond aan de Kemphaanweg, een toegangspas voor het [Ziekenhuis] Ziekenhuis en een deodorant en een lippenstift, toebehorend aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en haar mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
feit 3zij op 17 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een op de [straat] geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, toebehorend aan [slachtoffer 2] , met dat opzet met haar mededader, een wc rolletje gevuld met papier bij
de band van die auto heeft gelegd en vervolgens open vuur in aanraking heeft gebracht met genoemd (wc) papier, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4zij op 16 oktober 2019 te 't Zand, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en een ontvlambare vloeistof, gelegen in de auto, en de vulling van een autostoel, ten gevolge waarvan een op het [straat] geparkeerde staande bedrijfsauto, merk Ford, type Transit, toebehorend aan [slachtoffer 3] , geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die bedrijfsauto staande woonwagen en levensgevaar voor in die woonwagen aanwezige personen te duchten was;
feit 5
zij op 5 augustus 2019 te 't Zand, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (wc) papier, gedrenkt in een brandbare stof, en dat papier onder de pedalen van een auto te stoppen, ten gevolge waarvan die op de [straat] geparkeerd staande personenauto, merk Mercedes-Benz, toebehorend aan [slachtoffer 4] , geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die personenauto geparkeerd staande voertuigen, te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 3: medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 4: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Feit 5: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 83 dagen met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 3 jaren, dat aan deze voorwaardelijke straf, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals vermeld het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 februari 2020, en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ten slotte heeft zij de opheffing van het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte inmiddels, na een lang verblijf in de JJI, bij Factor 5 verblijft en dat zij het daar goed doet. Verdachte heeft een dagbesteding, gaat naar school, er wordt gewerkt aan contactherstel met haar ouders en zij is aangemeld bij Accare hulpverlening. De raadsman vindt het belangrijk dat dit traject voortgezet kan worden. Hij kan zich vinden in een voorwaardelijk strafdeel en heeft geen bezwaar tegen het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met haar (toenmalige) vriend in de maanden augustus, september en oktober 2019 in ’t Zand, drie auto’s in brand gestoken en één keer geprobeerd een auto in brand te steken. Verdachte en haar mededader gingen telkens ’s nachts op pad en hebben bij de bewoners van ’t Zand gedurende die drie maanden voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd.
Door deze branden is ook gevaar ontstaan voor de goederen in de buurt van de auto’s en één van de in brand gestoken auto’s stond vlak naast een woonwagen waarin een gezin met twee kinderen lag te slapen. Wanneer deze brand niet tijdig was ontdekt en was overgeslagen naar de woonwagen dan had dit een dodelijke afloop kunnen hebben voor dit gezin. Het handelen van verdachte en haar mededader heeft uiteindelijk dus ‘slechts’ materiële schade tot gevolg gehad maar had veel ergere consequenties kunnen hebben. Verdachte heeft ongeacht de mogelijke gevolgen voor anderen, telkens opnieuw brand gesticht, ook na het zien van de schade die was veroorzaakt door de eerdere brandstichtingen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 februari 2020, opgesteld door [medewerker Raad voor de Kinderbescherming] , tevens inhoudende een strafadvies.
- het over verdachte uitgebrachte verslag, inhoudende een evaluatie werkplan jeugdreclassering met betrekking tot de maatregel ITB Harde Kern van 27 februari 2020, opgesteld door [medewerker Jeugdbescherming] van Jeugdbescherming Noord, afdeling Jeugdreclassering;
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, gedateerd 23 december 2019, uitgebracht door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
Uit het Pro Justitia rapport van 23 december 2019 blijkt dat bij verdachte sprake is van een norm-overschrijdende gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en antisociale trekken. Deze problematiek was aanwezig tijdens het ten laste gelegde gezien het structurele karakter van de problematiek en heeft bijgedragen aan het denken en handelen van verdachte in de aanloop naar en bij het plegen van de ten laste gelegde feiten. Hoewel verdachte de feiten bekent, heeft ze weinig openheid willen geven over de brandstichtingen, specifiek over de aanloop er naar toe.
Het verloop van het tenlastegelegde wekt de indruk dat ze vanuit een behoefte aan prikkels en spanning heeft gehandeld, passend bij de normoverschrijdende-gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Passend bij haar beperkte emotieregulatie vaardigheden lijken de brandstichtingen het gevolg van uitingen van boosheid, wraak en verveling. Daarbij komt dat verdachte weinig de tijd neemt op situaties te reflecteren, de gevolgen op lange termijn te beschouwen en impulsief handelt. Geadviseerd wordt, om vanwege de doorwerking van de problematiek, verdachte de haar ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als matig tot hoog ingeschat zonder verdere begeleiding of behandeling. Vanuit haar problematiek heeft verdachte te maken met beperkte emotieregulatie vaardigheden en een gering probleembesef. Ze heeft moeite met het hanteren van haar boosheid, verzet zich daarbij tegen autoriteit en geeft anderen de schuld van haar wangedrag. Haar risicovolle relatie met haar vriend, problemen in de opvoedsituatie en de onmacht van ouders, dragen bij aan een verhoging van het risico op toekomstig delinquent gedrag. Om het recidivegevaar te beperken en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte wordt een individuele behandeling bij een (forensische) ambulante instelling zoals de Waag of Accare, gericht op het verbeteren van haar emotieregulatie vaardigheden, het aanleren van gedragskeuzes, het verminderen van impulsiviteit en het vergroten van oplossingsvaardigheden, noodzakelijk geacht.
Ook haar middelengebruik en de relatie met haar ouders (in de vorm van MST) dienen een centrale plaats in te nemen in de behandeling. Tevens is begeleiding vanuit de jeugdreclassering (ITB Harde Kern) van belang, mede om haar te begeleiden in haar woonperspectief. Geadviseerd wordt om deze hulpverlening op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf met een verplicht jeugdreclasseringstoezicht.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de toerekenbaarheid over en zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De Raad adviseert op basis van de bij verdachte gesignaleerde problematiek, ter verlaging van het recidiverisico en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, om behandeling en begeleiding voor verdachte in te zetten. Verdachte verblijft sinds 8 januari 2020 in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, op een leefgroep van Factor 5 in Ten Boer.
Binnen deze setting wordt gewerkt aan stabilisatie en een toekomstperspectief. Van belang is dat de ITB Harde Kern wordt gecontinueerd vanuit Jeugdbescherming Noord, afdeling jeugdreclassering. Binnen dit traject is er sprake van intensief toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering.
Eveneens wordt, met klem, individuele behandeling geadviseerd. De individuele behandeling dient zich te richten op het stimuleren van haar persoonlijkheidsontwikkeling, haar sociaal probleemoplossend vermogen, vaardigheden in het omgaan met boosheid en impulsiviteit. Daarbij dient verdachte te leren meer in contact te staan met haar gevoelens en negatieve gevoelens leren te herkennen en reguleren. Ook het middelengebruik van verdachte dient een centrale plaats in te nemen in de behandeling. De Raad is van mening dat haar huidige verblijf bij Factor 5 en de behandeling die haar daar wordt geboden, dient te worden gecontinueerd. Gebleken is voorts dat verdachte is aangemeld voor een Forensische behandeling bij Accare in Groningen, wat aansluit het advies van de deskundige. Het is zeer belangrijk dat deze behandeling wordt ingezet naast haar verblijf bij Factor 5.
De Raad acht oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden het best passend. Om het noodzakelijk geachte traject te waarborgen vanuit een gedwongen kader, acht de Raad voortzetting van ITB Harde Kern, eveneens geïndiceerd.
Ter terechtzitting is door [medewerker Jeugdbescherming] van Jeugdbescherming Noord, afdeling jeugdreclassering, naar voren gebracht dat verdachte goed meewerkt en dat hij erg tevreden over haar is. Verdachte wordt geleerd om niet alleen dingen te roepen maar ook om dingen te doen en keuzes te maken. Wat zeer positief is, is dat verdachte haar dagbesteding en school vooral zelf heeft geregeld. Voor zover verdachte kan is ze open, alleen wat drugsgebruik betreft laat ze nog niet het achterste van haar tong zien. Daar moet dus nog aandacht aan worden besteed. Haar verblijf bij Factor 5 en het ITB harde kern traject staan los van elkaar. Ze draagt een enkelband in het kader van het ITB-traject. Dit traject duurt nog drie maanden en het advies is om de enkelband nog een maand te laten doorlopen, tot 8 april 2020.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat het goed gaat bij Factor 5. Ze heeft een dagbesteding gevonden, gaat naar school en af en toe naar haar ouders. Alleen het drugsgebruik is nog een aandachtspunt. Soms blowt ze om rust te creëren in haar hoofd. Wat verdachte betreft is haar relatie met de medeverdachte [medeverdachte] over. Ze realiseert zich dat ze daar alleen maar ellende door heeft gehad. Ze begrijpt de voorwaarden die in het rapport van de Raad staan vermeld, en ze gaat proberen om zich daar goed aan te houden. Ze denkt ook dat ze dat nodig heeft, al geeft ze dat niet zo gemakkelijk toe.
Strafmaat
In het bijzonder de ernst van de bewezenverklaarde feiten bepaalt in deze zaak de hoogte van de op te leggen straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is. Zij zal verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 173 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank, anders dan gevorderd door de officier van justitie, een proeftijd verbinden van 2 jaren. Voor een langere proeftijd ziet de rechtbank geen aanleiding.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden die verdachte zullen helpen bij het voortzetten van haar huidige positieve ontwikkeling en daarmee ook de kans op recidive zullen verminderen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank ziet onvoldoende grond om het uit te oefenen toezicht en de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Uit de stukken en uit wat ter terechtzitting naar voren is gekomen, blijkt dat verdachte hard bezig is om haar leven in positieve zin te veranderen en dat zij daarbij zeer intensief begeleid wordt. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat onvoldoende blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 485,- tegen verdachte wegens € 250,- aan materiële en € 235,- aan immateriële schade die
zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de
wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 250,-. Daarnaast acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 235,- aan immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen zoals verzocht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien één van de mededaders dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk brandstichten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 8.389,64 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 7.639,64) en immateriële schade (€ 750,-), die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft ten aanzien van het immateriële deel van deze vordering geen verweer gevoerd. Wat betreft het materiële deel van de vordering stelt de raadsman zich op het standpunt dat uit de overgelegde stukken niet duidelijk blijkt wat de schade aan de hoppers is en ook schade aan de kermisvoorraad vindt hij niet transparant. De raadsman verzoekt de vordering wat betreft de schade aan de hoppers af te wijzen en het schadebedrag met betrekking tot de kermisvoorraad te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.255,08. De rechtbank acht de schade die ziet op de door de brand vernielde hoppers door de benadeelde partij ter zitting voldoende toegelicht en zal het schadebedrag voor de kermisattributen schattenderwijs begroten op een bedrag van € 1.500,- omdat de omvang van deze schadepost niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Daarnaast vindt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,- aan immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 7.005,08, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk brandstichten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.379,22 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 3.629,22) en immateriële schade (€ 750,-), die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft verzocht het immateriële deel van de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 235,-. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de rookschade niet zichtbaar is op de foto’s in het dossier en dat er bovendien geen nota’s van het schilderwerk zijn overgelegd. De raadsman verzoekt de vordering wat betreft deze schadepost af te wijzen alsmede de schade met betrekking tot de opgenomen verlofdagen, omdat hij zich afvraagt of de benadeelde partij daadwerkelijk genoodzaakt was om deze verlofdagen op te nemen ten gevolge van de brand. Bovendien kost het opnemen van een verlofdag geen geld.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 3.629,22. Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade, mede gelet op de toelichting op de zitting, voldoende onderbouwd en is ook het verzochte bedrag voor het schilderwerk redelijk. Daarnaast acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,- aan immateriële schade billijk. De vordering zal daarom worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 4.379,22, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk brandstichten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 173
(honderd drieënzeventig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
90 (negentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, afdeling
jeugdreclassering en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering
te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die
instelling dat noodzakelijk acht;
- zal blijven meewerken aan het ITB Harde Kern programma, zo lang de
jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde onder elektronisch toezicht
gesteld zal blijven ter nakoming van dit programma tot uiterlijk 8 april 2020;
- zal meewerken aan haar plaatsing en behandeling bij Factor 5 of een soortgelijke instelling;
- zal meewerken aan een behandeling bij Accare Forensische Jeugdpsychiatrie of een
soortgelijke instelling;
- onderwijs zal volgen en/of een zinvolle dagbesteding hebben;
- geen alcohol en/of drugs gebruikt en meewerkt aan de daaraan verbonden controles;
- op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de
medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van haar
identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot het gevorderde bedrag van
€ 485,-(vierhonderd vijfentachtig euro) bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (één van) de mededader(s) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 485,-(vierhonderd vijfentachtig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededaders aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 7.005,08(zevenduizendvijf euro en acht cent) bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.005,08(zevenduizendvijf euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van
€ 4.379,22(vierduizend driehonderd negenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.379,22(vierduizend driehonderd negenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. G. Drenth, voorzitter,
Mr. A.S. van Leeuwen en mr. T. Fuchs, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2020.
Mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.