ECLI:NL:RBNHO:2020:2227

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
15-249812-19 + 15-027125-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige verdachte voor meervoudige brandstichting en diefstal met toepassing van jeugddetentie

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere brandstichtingen en diefstallen in 't Zand, gemeente Schagen. De verdachte is betrokken geweest bij een reeks autobranden, die voor veel angst en onveiligheid zorgden onder de inwoners van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, opzettelijk brand heeft gesticht in verschillende voertuigen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden te duchten was. De tenlastelegging omvatte onder andere het stichten van brand in een Toyota Aygo, een Peugeot en een Ford Transit, evenals diefstal van goederen uit deze voertuigen. Tijdens de rechtszitting op 12 maart 2020 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de licht verstandelijke beperking van de verdachte en zijn impulsieve gedrag, wat heeft geleid tot een hoge kans op recidive. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan begeleiding en behandeling. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die hij heeft veroorzaakt door zijn daden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15-249812-19 + 15-027125-19 (tul)
Uitspraakdatum: 26 maart 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2020 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Polen,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van Oosten en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M. Neervoort, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (zijnde een aansteker) in aanraking te brengen met papier (besprenkeld met een brandversnellend middel) althans een brandbare stof (gelegen op de vloer van de auto) en/of door open vuur (zijnde een aansteker) in aanraking te brengen met papier, althans een brandbare stof die in de vulling van de autostoel was gestoken, ten gevolge waarvan een op de [weg] geparkeerd staande personenauto (merk Toyota, type Aigo, geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [slachtoffer 1] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid geparkeerd staande auto's en/of bosschages, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij op of omstreeks 17 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een personenauto (merk Toyota, type Aigo), die geparkeerd stond aan de [weg] , een toegangspas voor het [Ziekenhuis] Ziekenhuis en/of een deodorant en/of een lippenstift, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3
hij op of omstreeks 17 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een op de [straat] geparkeerd staande personenauto (merk Peugeot, geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [slachtoffer 2] ), met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een wc rolletje gevuld met papier bij de/op band van die auto heeft gelegd en/of (vervolgens) open vuur in aanraking heeft gebracht met genoemd (wc) papier, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 16 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of een ontbrandbare vloeistof (gelegen in de auto) en/of de vulling van een autostoel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een op het [plein] geparkeerde staande bedrijfsauto (merk Ford, type Transit, geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [slachtoffer 3] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die bedrijfsauto staande woonwagen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in die woonwagen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woonwagen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5
hij op of omstreeks 5 augustus 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (wc) papier (gedrenkt in een brandbare stof), althans met een brandbare stof en/of dat papier, althans die stof onder de pendalen van die auto te stoppen, ten gevolge waarvan een op de [straat] geparkeerd staande personenauto (merk Mercedes-Benz, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 4] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die personenauto geparkeerd staande voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
6
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 5 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning aan de [straat] (nummer [nummer] ), een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 30 september 2019 tot en met 5 oktober 2019 in de gemeente Schagen en/of in de gemeente Heerhugowaard , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een laptop heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs kon(den) vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
7
hij op of omstreeks 20 september 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een personenauto die stond geparkeerd op de [weg] , een portemonnee en/of een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 (medeplegen brandstichting met gemeen gevaar voor goederen), 2 (diefstal in vereniging met braak), 3 (poging medeplegen brandstichting met gemeen gevaar voor goederen), 4 (medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen), 5 (medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen), 6 (diefstal) en 7 (diefstal in vereniging) ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de onder 1, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard omdat verdachte ter terechtzitting daarover een bekennende verklaring heeft afgelegd. Ten aanzien van feit 6 primair is de raadsvrouw van mening dat er geen sprake is van medeplegen maar dat verdachte deze diefstal, op grond van zijn verklaring, alleen heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft verder verzocht verdachte vrij te spreken van feit 2. De aanleiding om een ruit van de auto stuk te maken was om brand te kunnen stichten en vervolgens heeft niet verdachte maar zijn medeverdachte de spullen uit de auto gepakt. De uit de auto weggenomen toegangspas heeft de medeverdachte pas later aan verdachte gegeven.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 12 maart 2020;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 oktober
2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (dossierpagina’s 27 en 28);
- een proces-verbaal van verhoor, inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte]
, afgelegd op 22 oktober 2019 bij de kinderrechter, optredend als rechter-
commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek met
fotobijlage van 30 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant]
op 17 oktober 2019 (dossierpagina 40 t/m 46);
Feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 17 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] (dossierpagina’s 51 en 52);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 20 oktober 2019, inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (dossierpagina 313);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage van 17 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina’s 54 t/m 56);
Feit 4:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 16 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] (dossierpagina’s 80 en 81);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek
vervoermiddel met fotobijlage van 28 oktober 2019, inhoudende de bevindingen van
verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (dossierpagina’s 113 t/m 127);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 28
oktober 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant]
(dossierpagina 128);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 20 oktober 2019, inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (dossierpagina’s 314 en 315);
Feit 5:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 5 augustus 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] (dossierpagina’s 146 en 147);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek met
fotobijlage van 28 september 2019, inhoudende de bevindingen van
verbalisant [verbalisant] op 5 augustus 2019 (dossierpagina’s 166 t/m 171);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van 20 oktober 2019, inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (dossierpagina’s 315 en 316);
Feit 6 primair:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 8 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] (dossierpagina’s 173 t/m 175);
Feit 7:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 maart 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 24 september 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6] (dossierpagina’s 203 t/m 205).
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
- De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 maart 2020 heeft afgelegd, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik heb de ruit van die witte auto ingetikt. Ik had op een gegeven moment een pasje in mijn zak zitten. Ik heb ook een busje deo gezien en vastgehouden.
- Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 27 en 28). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 17 oktober 2019 door aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
Mijn personenauto, merk Toyota, type Aygo stond gisteravond in ’t Zand , gemeente Schagen , geparkeerd op de [weg] . Ik zou vandaag, 17 oktober 2019, de auto weer ophalen. Ik had in de auto een toegangspas liggen van het [Ziekenhuis] Ziekenhuis te Alkmaar. De pas lag in mijn auto in de middenconsole tussen de voorstoelen. U heeft mij via whatsapp een foto gestuurd met daarop afgebeeld een klein blauw busje met het opschrift Rituals Cool Deo . Ik herken dit busje. Ik had namelijk in mijn auto ook zo’n busje.
- Een proces-verbaal van bevindingen (pagina 31). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 17 oktober 2019 tegenover verbalisant [verbalisant] telefonisch afgelegde verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] :
Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat er een lippenstift in de auto lag. Verder hoorde ik haar zeggen dat de lippenstift nog zo goed als nieuw is. Ik zag dat van de lippenstift die we bij verdachte [medeverdachte] in haar fouillering hebben aangetroffen de schuine rand nog bijna geheel intact was. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] tegen mij zei dat de lippenstift in de middenconsole lag van haar auto. Deze lag op dezelfde plek als haar toegangspas van het ziekenhuis en op de plek van de deodorant.
Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 305 en 306). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 19 oktober 2019 door medeverdachte [medeverdachte] ten overstaan van verbalisant [verbalisant] afgelegde verklaring:
In de nacht van 17 oktober 2019 liep ik samen met [medeverdachte] en [verdachte] buiten. Wij zagen een witte auto staan, het was iets na 01.00 uur ofzo. Ik dacht in eerste instantie om in te breken. (…)
[medeverdachte] ging in het begin al op de uitkijk staan toen ik zei dat we deze auto gingen doen. In de auto zag ik een paar dingen op de plek waar normaal een asbak hoort. Daar zat een lippenstift, een pasje en een deobus in. Het pasje van mevrouw [slachtoffer 1] gaf ik aan [verdachte] . De lippenstift had ik in mijn jaszak gedaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1hij op 17 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, zijnde een aansteker, in aanraking te brengen met papier, besprenkeld met een brandversnellend middel, gelegen op de vloer van de auto en door open vuur, zijnde een aansteker, in aanraking te brengen met papier dat in de vulling van de autostoel was gestoken, ten gevolge waarvan een op de [weg] geparkeerd staande personenauto, merk Toyota, type Aygo, toebehorend aan [slachtoffer 1] , geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid geparkeerd staande auto's en bosschages te duchten was;
feit 2hij op 17 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen , tezamen en in vereniging met een ander, uit een personenauto, merk Toyota, type Aygo, die geparkeerd stond aan de [weg] , een toegangspas voor het [Ziekenhuis] Ziekenhuis en een deodorant en een lippenstift, toebehorend aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
feit 3hij op 17 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een op de [straat] geparkeerd staande personenauto, merk Peugeot, toebehorend aan [slachtoffer 2] , met dat opzet met zijn mededader, een wc rolletje gevuld met papier bij de band van die auto heeft gelegd en vervolgens open vuur in aanraking heeft gebracht met genoemd (wc) papier, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4hij op 16 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en een ontvlambare vloeistof, gelegen in de auto, en de vulling van een autostoel, ten gevolge waarvan een op het [plein] geparkeerde staande bedrijfsauto, merk Ford, type Transit, toebehorend aan [slachtoffer 3] , geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor een in de nabijheid van die bedrijfsauto staande woonwagen en levensgevaar voor in die woonwagen aanwezige personen te duchten was;
feit 5
hij op 5 augustus 2019 te 't Zand , gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (wc) papier, gedrenkt in een brandbare stof, en dat papier onder de pedalen van een auto te stoppen, ten gevolge waarvan die op de [straat] geparkeerd staande personenauto, merk Mercedes-Benz, toebehorend aan [slachtoffer 4] , geheel is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van die personenauto geparkeerd staande voertuigen, te duchten was;
feit 6 primair
hij in de periode van 30 september 2019 tot en met 5 oktober 2019 te 't Zand , gemeente Schagen , uit een woning aan de [straat] , nummer [nummer] , een laptop, toebehorend aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich dit goed wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 7hij op 20 september 2019 te 't Zand , gemeente Schagen , tezamen en in vereniging met een ander, uit een personenauto die stond geparkeerd op de [weg] , een portemonnee en een laptop, toebehorend aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 3: medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 4: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Feit 5: medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 6 primair: diefstal.
Feit 7: diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

In opdracht van de officier van justitie heeft [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van de psycholoog, beschreven in het Pro Justitiarapport van 5 maart 2020. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, waarbij er tevens kan worden gesproken van beperkingen op sociaal-emotioneel gebied. Ook is sprake van een scheefgroei in zijn persoonlijkheids-ontwikkeling waarbij antisociale trekken naar voren komen. Vanuit zijn beperkingen is verdachte zeer gemakkelijk te beïnvloeden, overziet hij onvoldoende oorzaak-gevolgrelaties, schat hij de consequenties van zijn gedrag onvoldoende in, is hij impulsief en laat hij zich al snel leiden door behoeftebevrediging op korte termijn. Bovendien zal hij weinig geremd worden vanwege de lacunaire gewetensfuncties. Vooral zijn verstandelijke beperking in combinatie met zijn impulsiviteit en gebrekkige gewetensfuncties hebben er voor gezorgd dat verdachte, ondanks dat mag worden aangenomen dat hij besef heeft van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag, volstrekt onvoldoende werd geremd om de brandstichtingen te plegen danwel daar in mee te doen. De doorwerking van de beschreven beperkingen is echter niet zodanig dat de hem ten laste gelegde feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde brandstichtingen in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Bij de ten laste gelegde diefstallen speelt de beschreven pathologie weliswaar ook een rol, maar lijkt toch financieel gewin het primaire en leidende motief. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde vermogensdelicten in volledige mate toe te rekenen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het sanctierecht voor minderjarigen zal toepassen en verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals vermeld het reclasseringsadvies van 4 maart 2020 en dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De officier van justitie is ten slotte van mening dat verdachte de aan hem op te leggen detentie, vanwege zijn problematiek, zijn beperkte zelfredzaamheid en beïnvloedbaarheid, dient te ondergaan in een JJI.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ook toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit. Ze heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte. Verdachte is beïnvloedbaar en uit de verklaringen in het dossier blijkt dat hij zich bij het begaan van de feiten vooral heeft laten meeslepen door de medeverdachte. Anders dan de deskundige is de raadsvrouw van mening dat zijn problematiek doorwerkt in alle feiten en dat verdachte ook voor de vermogensdelicten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De raadsvrouw vindt een jeugddetentie van 220 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk een passende straf. Ze heeft de bijzondere voorwaarden uitvoerig met verdachte besproken en hij is bereid er aan mee te werken.
Een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] is, aldus de raadsvrouw, niet nodig omdat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] aangeven dat hun relatie voorbij is. De raadsvrouw heeft geen bezwaar tegen het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn (toenmalige) vriendin in de maanden augustus, september en oktober 2019 in ’t Zand , drie auto’s in brand gestoken en één keer geprobeerd een auto in brand te steken. Verdachte en zijn mededader gingen telkens ’s nachts op pad en hebben bij de bewoners van ’t Zand gedurende die drie maanden voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd. Door deze branden is ook gevaar ontstaan voor de goederen in de buurt van de auto’s en één van de in brand gestoken auto’s stond vlak naast een woonwagen waarin een gezin met twee kinderen lag te slapen. Wanneer deze brand niet tijdig was ontdekt en was overgeslagen naar de woonwagen dan had dit een dodelijke afloop kunnen hebben voor dit gezin. Verdachte heeft telkens opnieuw besloten om mee te doen met het in brand steken van een auto, ook nadat hij heeft kunnen zien wat voor schade en gevaar een autobrand met zich mee brengt. Hij heeft hiermee bovendien een gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen en veel hinder en schade veroorzaakt voor de eigenaren van de auto’s.
Naast deze brandstichtingen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen uit auto’s en heeft hij uit de woning van een vriend een laptop gestolen. Dit zijn voor de slachtoffers vervelende feiten, die naast financiële schade, ook hinder veroorzaken. Bovendien heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen van een vriend bij wie hij regelmatig over de vloer kwam. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de overlast en schade voor anderen voor lief heeft genomen en kennelijk alleen oog heeft gehad voor zichzelf en zijn financiële gewin.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer voor brandstichting en diefstal. Verdachte liep toen hij de bewezenverklaarde feiten beging bovendien in een proeftijd die hem is opgelegd bij een eerdere veroordeling.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van [reclasseringswerkster] , reclasseringswerkster bij Reclassering Nederland, gedateerd 27 februari 2019.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport, gedateerd 5 maart 2020, uitgebracht door [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt (verder) dat het risico dat verdachte in de toekomst opnieuw vergelijkbaar (agressief) delictgedrag zal vertonen, als hoog wordt ingeschat als gevolg van zijn licht verstandelijke beperking en antisociale trekken. Ook het risico dat verdachte vanwege vermogensdelicten met politie en justitie in de problemen zal blijven komen bij onvoldoende behandeling/begeleiding, wordt om vergelijkbare redenen ingeschat als hoog.
Verdachte is impulsief, beïnvloedbaar en zijn gedrag wordt nauwelijks intern geremd. Hij is volstrekt onvoldoende in staat om zichzelf staande te houden en zijn leven, zonder hulpverlening en veel stut en steun, een positieve wending te geven.
Wat betreft het toe te passen recht wordt geadviseerd om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Er is sprake van beperkte verstandelijke vermogens en ook op sociaal-emotioneel vlak functioneert verdachte beperkt. Hij komt in het contact jonger over dan zijn kalender-leeftijd en er zijn aanwijzingen dat hij de risico’s van eigen handelen maar beperkt kan inschatten en dat hij vanuit zijn impulsiviteit geneigd is te handelen zonder (voldoende) na te denken. Verdachte woont nog thuis en een pedagogische aanpak is niet op voorhand onmogelijk, maar zal gezien de houding van zijn ouders tot nu toe (en ook van verdachte) niet gemakkelijk zijn. De nadruk zal veelal dienen te liggen op het stapsgewijs voorbereiden op zelfstandigheid, bijvoorbeeld door toe te werken naar een beschermde woonvorm.
Om het recidiverisico in voldoende mate te reduceren, is vooral externe controle en structurering van belang in de vorm van toezicht. Hierbij moet tevens worden gedacht aan het zo snel mogelijk toeleiden naar een beschermde woonvorm en tegelijkertijd is begeleiding/behandeling vanuit een forensische setting waar men gespecialiseerd is in het begeleiden/behandelen van mensen met een licht verstandelijke beperking, van belang.
Geadviseerd wordt om deze hulpverlening op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf met een verplicht reclasseringstoezicht.
Ook de reclassering adviseert om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De reclassering komt tot dit advies onder andere omdat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking waardoor hij beperkt in staat is om de gevolgen van zijn handelen in te schatten. Het ontbreekt verdachte aan probleembesef en -inzicht en hij is geneigd tot zelfoverschatting. Verdachte woont nog bij zijn ouders, heeft geen werk en geen startkwalificaties en ten tijde van de onderhavige feiten was er sprake van een omgedraaid dag- en nachtritme, een risicovol sociaal netwerk en softdrugsgebruik. In de toekomst zal verdachte ondersteuning nodig hebben bij het organiseren van allerhande praktische zaken.
De reclassering is van mening dat voor de uitvoering van een op te leggen toezicht wel een volwassen, gestructureerde en sturende aanpak geïndiceerd is, waarbij verdachte wordt begrensd en wordt gewezen op zijn verantwoordelijkheden. Geadviseerd wordt om het toezicht te laten uitvoeren door Reclassering Nederland.
toepasselijk sanctiestelsel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het strafrecht voor minderjarigen zal toepassen en ook de raadsvrouw heeft toepassing van het minderjarigenstrafrecht bepleit.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 19 en 20 jaar oud en dus meerderjarig.
Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is het uitgangspunt, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De reclassering en de deskundige achten, na uitvoerig onderzoek, indicaties aanwezig voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Gesteld wordt onder meer dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking, van beïnvloedbaarheid en impulsiviteit en dat een pedagogische benadering niet op voorhand onmogelijk is. Ook is gebleken dat verdachte onvoldoende in staat is om zichzelf staande te houden en hulp en steun nodig heeft om zijn leven een positieve wending te geven.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het advies van de reclassering en de deskundige met betrekking tot het toe te passen sanctiestelsel en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
Wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, volgt de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, het advies van de deskundige om verdachte de brandstichtingen in verminderde mate toe te rekenen en hem de vermogensdelicten geheel toe te rekenen. Het gaat om twee verschillende soorten delicten met andere drijfveren. Bij de brandstichtingen liet verdachte zich beïnvloeden door zijn mededader, maar de vermogensdelicten heeft hij bewust gepleegd met de bedoeling om er financieel beter van te worden.
strafmaat
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan, gelet op het bepaalde in artikel 77y van het Wetboek van Strafrecht, een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voor een langere proeftijd ziet de rechtbank geen aanleiding.
Met het oog op het beperken van het recidiverisico acht de rechtbank het van belang dat verdachte op zijn pad naar volwassenheid en zelfstandigheid wordt ondersteund en begeleid door Reclassering Nederland, waarbij hij zich dient te houden aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.
Verdachte verblijft op dit moment in de Penitentiaire Inrichting [plaats] , wat gelet op de persoon van verdachte, zeer onwenselijk is. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte voor de tenuitvoerlegging van de op te leggen straf zal worden overgeplaatst naar een JJI.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat aanleiding bestaat het uit te oefenen toezicht en de bijzondere voorwaarden op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Er dient ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De deskundige schat het recidiverisico zonder behandeling en begeleiding hoog in. Uit de stukken komt naar voren dat verdachte weinig inzicht heeft in zijn gedrag.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 485,- tegen verdachte wegens € 250,- aan materiële en € 235,- aan immateriële schade die
zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de
wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw is van mening dat deze vordering kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 250,-. Daarnaast acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 235,- aan immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen zoals verzocht, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien één van de mededaders dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk brandstichten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 8.389,64 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 7.639,64) en immateriële schade (€ 750,-), die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het immateriële deel van deze vordering geen verweer gevoerd. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering vraagt zij zich af waarom er drie diffusers in de auto lagen en daarnaast is deze schadepost niet onderbouwd met een aankoopbon. Verder verzoekt de raadsvrouw matiging van het gevorderde schadebedrag aan kermisattributen. Uit de bonnen blijkt dat de voorraad is aangeschaft op 3 maart 2019 en 13 augustus 2019 en het bevreemdt haar dat deze voorraad ten tijde van de brand op 16 oktober 2019 nog steeds volledig in de auto lag.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.255,08, waarbij de rechtbank het schadebedrag voor de kermisattributen schattenderwijs begroot op een bedrag van € 1500,- omdat de omvang van deze schadepost niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank wijst het meer gevorderde af.
Daarnaast vindt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,- aan immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 7.005,08, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk brandstichten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
vordering [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.379,22 tegen verdachte wegens materiële schade (€ 3.629,22) en immateriële schade (€ 750,-), die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente, met de hoofdelijkheidsclausule en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw heeft verzocht het immateriële deel van de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 500,-. De schade met betrekking tot het schilderwerk aan de woning is volgens de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd, omdat op de foto’s te zien is dat er een redelijke afstand is tussen de uitgebrande auto en de woning. Daarnaast zijn er geen bonnen overgelegd van het schilderwerk. De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde feit, rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 3.629,22. Naar het oordeel van de rechtbank is de materiële schade, mede gelet op de toelichting op de zitting, voldoende onderbouwd en is ook het verzochte bedrag voor het schilderwerk redelijk. Daarnaast acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,- aan immateriële schade billijk. De vordering zal daarom worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 4.379,22, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van opzettelijk brandstichten] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.4
vordering [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding
ingediend van € 2.300,- tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het
onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over
dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie:De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging:
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, omdat de gevorderde schade ziet op een weggenomen playstation en videogames en de diefstal daarvan is niet aan verdachte ten laste gelegd.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de gevorderde schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter bij de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2018 in de zaak met parketnummer 15-027125-18 is verdachte veroordeeld voor diefstal tot een jeugddetentie voor de duur van 10 dagen voorwaardelijk.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 mei 2018 aan verdachte toegezonden.
De bij voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 8 mei 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de voorwaardelijke jeugddetentie alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich enerzijds afvraagt of verdachte zich wel realiseerde dat hij ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten in een proeftijd liep, maar aan de andere kant denkt ze dat het goed is wanneer verdachte de consequenties van zijn gedrag ervaart.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar, en zich
daarna blijft melden op afspraken bij de Reclassering, zo vaak en zo lang deze
instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan een intakeprocedure bij een nader te bepalen instelling voor forensische
GGZ danwel een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking en, indien nodig
zal meewerken aan ambulante begeleiding/behandeling waarbij veroordeelde zich houdt
aan de afspraken, huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft, zo lang de
reclassering en deze instelling dat nodig achten;
- meewerkt aan een plaatsing in een instelling voor begeleid of beschermd wonen bij een
nader te bepalen (forensische zorg) instelling of een instelling voor maatschappelijke
opvang of een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking, zolang de
reclassering dat nodig acht, waarbij veroordeelde zich houdt aan de daar geldende huis- en
leefregels;
- meewerkt aan begeleiding door een nog nader te bepalen instelling die veroordeelde
toeleidt naar het vinden en behouden van een passende dagbesteding;
- meewerkt aan begeleiding bij het beheren van zijn financiën;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle
gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt
gecontroleerd;
- op geen enkele wijze -direct of indirect- contact heeft met de medeverdachten [medeverdachte] en
[medeverdachte] , zolang de reclassering dat nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit
contact verbod.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot het gevorderde bedrag van
€ 485,-(vierhonderd vijfentachtig euro) bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door (één van) de mededader(s) is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 485,-(vierhonderd vijfentachtig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededaders aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 7.005,08(zevenduizendvijf euro en acht cent) bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.005,08(zevenduizendvijf euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] :
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van
€ 4.379,22(vierduizend driehonderd negenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.379,22(vierduizend driehonderd negenenzeventig euro en tweeëntwintig cent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-027125-18 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten
10 dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de politierechter bij de rechtbank Noord-Holland van 24 april 2018.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. G. Drenth, voorzitter,
Mr. A.S. van Leeuwen en mr. T. Fuchs, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier M. Woudman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2020.
Mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.