Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
VB Facility Services B.V.
1.Het procesverloop
2.De feiten
“ [oprichter] geeft tijdens het overleg aan onvoldoende vertrouwen te hebben in de wijze van werken van [werknemer] . Dit betekent dat nu eerst onderzocht gaat worden of en hoe de dienstbetrekking bij VB in goed onderling overleg beëindigd gaat worden; [werknemer] geeft aan een en ander op ordentelijke manier te willen laten verlopen en als jullie tot overeenstemming kunnen komen de komende weken willen zorgen voor een goede overdracht van de lopende projecten. [oprichter] en [werknemer] geven beide aan de beëindiging van de samenwerking zonder advocaten te willen laten verlopen. (…)”
“zoals bedoeld is doel om volgende week de 17 duidelijkheid te hebben intern zodat vrijdag 31 mei as de laatste officiële dag van [werknemer] is in dienst bij VB.”
: “wij zijn in afwachting van jou reactie, zijnde jou financiële voorstel, zoals afgesproken tijdens het gesprek op 17 april jl. zodat we per 31 mei a.s. afscheid van elkaar kunnen nemen. Voor de goede orde verwijzen wij naar de eerdere correspondentie en diverse gesprekken. Alsmede herbevestigen wij dat we onderling hebben afgesproken in het bijzijn van [deskundige 1] dat onze wegen zich scheiden en het dienstverband 31 mei 2019 zal eindigen.”
Ik kan op basis van eerdere correspondentie niet anders concluderen dan dat je mijn arbeidsovereenkomst, zoals je ook al eerder duidelijk hebt gemaakt, hebt laten eindigen per de 31e conform je eerdere opzegging per die datum (….) Ik heb daar nooit mee ingestemd zoals ik je meermaals heb laten weten. Je had ook geen goede grond daarvoor en ook niet de vereiste toestemming daarvoor zodat ik de vernietigbaarheid daarvan inroep. Ik ben en blijf beschikbaar voor mijn werk en voor het aangaan van de re-integratie.(…)”
“tijdens ons overleg op 2 april 2019 is door de heer [oprichter] aangegeven dat hij onvoldoende vertrouwen had in het functioneren van de heer [werknemer] en tot beëindiging van de dienstbetrekking wilde overgaan. (…) Afgesproken werd dat beide partijen hun voorstel tot afwikkeling op maandag 15 april 2019 aan ondergetekende zouden sturen, waarna op 17 april 14:00 de voorstellen zouden worden besproken en getracht zou worden tot overeenstemming te komen. Beide voorstellen gezien hebbend was mijn mening dat er voldoende reden was om het overleg te laten doorgaan. (…) Daarbij werd aangezegd dat de heer [werknemer] per direct zijn werk moest neerleggen, dat de datum uit dienst miv 31 mei 2019 zou zijn en hij tot 1-9-2019 beschikbaar diende te zijn om vragen inzake lopende projecten te beantwoorden. (…) [werknemer] had tot 26 april 2019 de tijd om na te denken over het voorstel. Het was mij duidelijk dat de heer [oprichter] de arbeidsovereenkomst per 31 mei beëindigde, met of zonder overeenkomst, en dat de heer [werknemer] per direct zijn werk diende neer te leggen.
In reactie hierop schrijft [werknemer] bij e-mail van 24 oktober 2019 dat hij zich door de uitingen van VB onder druk voelt gezet en zich opnieuw ziekmeld. Voorts betwist [werknemer] dat hij zich per 9 juli 2019 hersteld heeft gemeld.
Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte
19 november 2019 dat zij van [werknemer] verwacht dat hij zijn werkzaamheden per direct zal hervatten.
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
Sinds begin 2019 is de relatie tussen [oprichter] en [werknemer] ernstig verstoord geraakt door een fundamenteel en niet te overbruggen verschil van mening omtrent de wijze waarop [werknemer] zijn werkzaamheden wilde verrichten. Uiteindelijk is het vertrouwen onherstelbaar beschadigd. [werknemer] heeft door zijn stelling en houding een vruchtbare samenwerking onmogelijk gemaakt. Daarnaast vermoedt VB dat [werknemer] , met het afschermen van zijn activiteiten op zijn Ipad, mogelijk concurrerende activiteiten uitoefent.
Na de ziekmelding van [werknemer] , heeft VB de arbo-arts ingeschakeld. Gezien het bericht van de bedrijfsarts van 21 augustus 2019, zou [werknemer] ergens anders zijn werkzaamheden moeten hervatten. Echter, gezien de kleine omvang van de onderneming van VB, was er geen alternatief voorhanden. Herplaatsing ligt daarom niet in de rede.
5.Het verweer op het tegenverzoek
vervult de functie van Project manager. Projectontwikkeling is een andere tak van sport, dan de activiteiten die behoren tot een makelaarskantoor zoals [vennootschap A] . [werknemer] had ervaring en werd de vrije hand gelaten bij het opzetten van VB door [oprichter] . Er is geen sprake van een functieomschrijving en VB heeft evenmin enig bewijsstuk in het geding gebracht waaruit blijkt dat [werknemer] onvoldoende zou functioneren. De beide ingeschakelde deskundigen laten in hun verklaringen weten dat zij [werknemer] als een betrokken en deskundig professional hebben ervaren. Aldus heeft VB niet voldaan aan haar stel- en bewijsplicht. Het verzoek tot ontbinding wegens disfunctioneren moet daarom worden afgewezen.
Hij heeft forse psychische klachten en is nog niet gereed om de arbeidsmarkt op te gaan. Daarbij gaat [werknemer] bij een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met 30 % van zijn inkomen achteruit. Voorts wordt [werknemer] door VB een riante winstdelingsregeling en aandeelhouderschap binnen VB ontnomen. Het handelen van VB is gelet op alle omstandigheden ernstig verwijtbaar te noemen. Naast de wettelijke transitievergoeding verzoekt [werknemer] om toekenning van een billijke vergoeding, te weten driemaal de transitievergoeding.
6.De beoordeling
Het verzoek van [werknemer]
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een opzegging van de arbeidsovereenkomst per 31 mei 2019, zodat het verzoek tot vernietiging moet worden afgewezen.
€ 15.930,00 bruto aan pensioenbijdrage, die [werknemer] meent mis te lopen. De kantonrechter acht het verzochte bedrag een passende billijke vergoeding, welke zal worden verhoogd met de verzochte gemiste pensioenregeling. Afgerond komt dit neer op een billijke vergoeding van € 40.000,00 bruto, welk bedrag zal worden toegewezen.
7.De beslissing
31 januari 2020;